“Als ik één dag in de kuit van Wesley Sneijder zou mogen wonen, dan wist ik het wel.” Opa zit weer op zijn praatstoel. De familie zit gezellig om hem heen. Ze luisteren maar half, ze zijn gewend aan zijn geouwehoer. “Ik zou er een potje van maken, in die kuit. Wat zeg ik, ik zou er een puínhoop van maken. Zo’n puinhoop dat die aanstellerige dwerg nooit meer een bal fatsoenlijk kan trappen. Dat is toch geen man, dat is een huilerige fat.” Oma kapt hem af. Ze vindt het welletjes geweest. Bovendien had hij zijn kleinzoon beloofd om samen te gaan sleeën. Het is sinds lange tijd weer eens witte kerst, dus et cetera. Opa staat op en trekt zijn winterjas aan. Oma brengt zijn groene laarzen.
“Jongen, ik zal jou eens laten zien hoe echte mannen sleeën.” Opa heeft er duidelijk zin in. Zijn kleinzoon loopt achter hem aan, op weg naar de steenberg, de slee met een touw achter zich aan trekkend. Door de roeststrepen in de sneeuw lijkt het wel of de slee bloedt. De jongen is een beetje gespannen. Sleeën als een echte man, dat kan hij waarschijnlijk helemaal niet; hij is pas tien…
Opa vertelt honderduit over zijn grootse sneeuwavonturen, maar zijn kleinzoon luistert maar half. Na een kleine twintig komen ze aan bij de steenberg. Het is er druk. Tientallen kinderen glijden loeiend van de heuvel af. Onderweg proberen ze elkaar de weg af te snijden. Een enkeling zit achterstevoren op zijn slee, waarschijnlijk om indruk te maken op de meisjes die quasinonchalant toekijken. De kleinzoon wil aansluiten bij de rij kinderen die weer naar boven strompelen. Opa houdt hem tegen.
“Nee, jongen, wij gaan even verderop sleeën. Ik wil je laten zien hoe échte mannen sleeën. Dit heuveltje is voor mietjes.”
Nieuwsgierig loopt de jongen achter de oude man aan. De slee bloedt niet meer.
Na een tijdje komen ze aan bij een steile helling. Ze klimmen over het prikkeldraad dat de voet begrenst. Opa is opvallend lenig. De jongen kijkt zijn grootvader trots aan. Misschien lukt het hem dadelijk toch wel om als een echte man te sleeën. Hij hoopt het.
Ze bestijgen de forse heuvel. Hij is zeker honderd meter lang. De jongen is benieuwd waar ze precies naartoe gaan. Eenmaal boven houdt opa halt. “Hier gaat het gebeuren, jongen. Deze plek is perfect.”
Hij wijst naar beneden en maakt een enthousiaste woesj-beweging met zijn hand. Opgewonden kijkt de jongen om zich heen. Er zijn geen andere kinderen aan het sleeën. En aan de maagdelijke sneeuwlaag te zien, is dat ook nog niet gebeurd. Maar wacht eens even, onder aan de berg staat een hek van prikkeldraad. “Opa, hier kan het niet. Kijk maar!”
Hij wijst naar beneden. “Helemaal goed,” reageert zijn opa en zet de slee klaar. “Ga jij maar voorop zitten, dan sluit ik aan.”
Opnieuw wijst de jongen naar beneden, bang nu. Opa negeert het gebaar. “We gaan sleeën als mánnen. Vooruit, ga zitten!”
De jongen blijft staan. Opa grijpt hem bij de bovenarm en drukt hem op de houten zitting. Voor de jongen het in de gaten heeft, gaat de oude man achter hem zitten en zet af. “Voeten van de grond!”
Met zijn armen omklemt opa zijn kleinzoon. Hij lacht hard nu de slee tempo begint te maken. De jongen kijkt bang voor zich uit; hij ziet het prikkeldraad snel naderen. Eraf springen gaat niet, opa houdt hem stevig vast. De jongen schreeuwt van angst. “Straks ben je een echte man,” fluistert opa in zijn oor.
Nog dertig meter, twintig, tien… Opa pakt de armen van zijn kleinzoon beet en vouwt ze open, alsof de jongen een vlinder is.
“Als een echte man!” roept de oude man en drukt het tengere jongenslijf naar voren.
A. H. J. Dautzenberg is schrijver. Zijn debuut ‘Vogels met zwarte poten kun je niet vreten‘ werd door NRC Handelsblad “beste debuut van 2010” genoemd. Dit verhaal verschijnt over enkele dagen exclusief voor het eerst in Propria Cures. Denken ze bij Propria Cures. Maar ja, dat soort dingen lekken nou eenmaal snel hè…