Keulen – We bleven maar vrouwen uitleveren aan de multiculturele idylle

06-01-2016 13:28

In de late jaren tachtig, vroege jaren negentig was ik een tiener en woonde in Amsterdam. Als ik aldaar over straat liep, keek ik altijd of ik groepjes allochtone jongens op mijn pad ontwaarde. Was dit het geval, dan sloeg ik een zijstraat in of stak ik over. Dit vereiste enige behendigheid, je moest zo onopvallend mogelijk van koers veranderen want als je dat te abrupt deed, had de manoeuvre het effect van een paniekerige vos op een meute jachthonden. De slungelachtige posturen verhieven zich uit hun gehang over de fiets- of brommersturen, de halzen strekten zich, zij likten hun lippen en de stortvloed aan obsceniteiten die je juist trachtte te ontwijken, barstte los.

Als je pech had, kwamen ze achter je aan, versperden ze je de weg en vroegen herhaaldelijk naar je naam en telefoonnummer. Een gevat antwoord, stug stilzwijgen, schelden: het maakte niet uit hoe ik reageerde, ze bleven nog een poosje sarren en dropen af als ik mijn bestemming had bereikt, of als ze het beu waren en weer postvatten op hun straathoek. Soms sloeg er eentje een arm om me heen of trok aan mijn kleren.

Sluipen als een guerrillastrijder

Dit gebeurde gelukkig niet vaak, want ik was zeer bedreven in het tijdig herkennen en ontwijken van zulke groepjes. Je zou kunnen zeggen dat ik mij als een guerrillastrijder door bepaalde wijken bewoog: om hoeken loerend, verkennend, waar nodig met omtrekkende bewegingen mijn route aanpassend. Alle meisjes die ik kende, deden dit. Het was zo normaal als rekening houden met het weer: je keek hoe de omstandigheden waren, en je paste je aan. Paraplu mee als het regent, dat ene pleintje mijden als je er jongens ziet.

Hoewel ik bewust uitkeek voor allochtone jongens, alleen met allochtone jongens vervelende ervaringen had en liever omliep dan langs allochtone jongens wandelde, kwam het totaal niet in mij op om een gezonde argwaan jegens allochtone jongens te hebben. Dat mocht ik niet van mijzelf, want dat was discriminatie. In de praktijk discrimineerde ik erop los, in de zin van onderscheid maken en ernaar handelen, maar in theorie vond ik dat elke allochtone jongen op zichzelf stond en niet gedefinieerd kon worden aan de hand van zijn cultuur of afkomst.

Zure testosteronbesjes

Als onze voorvaderen zo een houding hadden gehad ten aanzien van bijvoorbeeld giftige gewassen, had de soort mens niet lang bestaan. “Hee, besjes, die eten we op.” Even later: “Oef, doodziek van.” En dan de volgende keer diezelfde besjes weer een eerlijke kans geven.

De testosteronbesjes die nu op grote schaal Europese vrouwen belagen, zijn de zure vruchten van eenzelfde denktrant. Dat een jongedame zoals ik destijds, uit een politiek-correct, post-jarenzeventig sociaal-pedagogisch (school)klimaat, zo denkt, is een begrijpelijke jeugdzonde. Dat wij in het kakelverse jaar onzes heeren 2016 onze jongedames nog altijd uitleveren aan deze kinderlijk naïeve denkfout en het daaruit voortvloeiende beleid, is een hemeltergende schande.

Polonaise

Dat iedere vrouw die zonder hoofddoek weleens buiten loopt, precies weet wat ze kan verwachten aan straat-intimidatie en precies weet van wie die terreur doorgaans afkomstig is, al decennialang, heet gewoon nog steeds ‘discriminatie’. En dat we jonge vrouwen nog altijd niets beters te melden hebben dan ‘loop niet alleen, kleed je niet te uitdagend, vermijd bepaalde groepen’ omdat anders dergelijke terreur gewoon onontkoombaar is, toont het totale falen van de multiculturele samenleving aan. Vrouwen die niet tot de geïmporteerde stam behoren, dienen zich aan te passen. Maar de mannen die hier al drie, vier generaties zijn, zijn nog altijd slachtoffer van discriminatie als ze op hun beslist cultureel bepaalde, tribale gedrag worden aangesproken.

Met het komende carnaval in Keulen zit het wel snor. Als we dan toch naar de afgrond walsen met ons allen, laten we het dan in een vrolijke polonaise doen. Een stompzinnige reidans met precies een armlengte afstand tussen de deelnemers.