Ik vind, je moet altijd op de bal spelen en niet op de man, behalve natuurlijk als de man een bal is. Vrijdag had het Amsterdamsch Studenten Corps een verkiezingsdebat georganiseerd en daarbij ook mij uitgenodigd. Het eerste wat mij bij binnenkomst opviel was de geur van verschraald bier. In de senaatskamer werd ik ontvangen door een jongedame. De kamer leek op een vooroorlogse sociëteit, maar dan met een enorme biertap. Het rook hier sterk naar wierook, dat was gedaan om ‘de geur weg te krijgen’.
De oude zaal van de sociëteit was afgeladen vol. In het midden was een soort politieke boksring ingericht, met daarlangs en daarboven op de galerijen een uitgelaten publiek, met opmerkelijk veel meer meisjes dan jongens. De kandidate van de VVD merkte tijdens het debat op dat vrouwen tegenwoordig niet zozeer last hebben van een glazen plafond, maar vooral van een plakkende vloer. Dat was hier in de sociëteit ook zeker het geval, merkte ik toen ik door de zaal liep. De studenten moesten ons stellingen voorleggen, waar wij ‘voor’ of ‘tegen’ konden zijn. De kandidaat van GroenLinks stond ongegeneerd te liegen, door bij stellingen over de ‘studiebeurs’ en het ‘referendum’ ‘voor’ te zeggen, terwijl de partij in het programma toch echt ‘tegen’ is.
Al bij binnenkomst bij het corps voelde ik een soort opstandigheid, de idee van klassenstrijd zit diep. Dat werd nog versterkt door Jort Kelder, die het debat modereerde en mij terecht aankondigde als de man die in deze zaal geen stem kon verliezen. Maar ik moet zeggen, ik heb aan deze avond vooral een mooi gevoel van hoop overgehouden. Het waren allemaal heel aardige en lieve jonge mensen, vol met dromen en idealen. Ik vertelde de zaal ook dat zij straks waarschijnlijk een mooie baan en een goed inkomen zullen hebben en daarom juist moeten stemmen op een partij die veel oog heeft voor mensen die niet kunnen meekomen en de aansluiting verliezen. Ik kreeg hiervoor zowaar een klein applaus.
Na afloop vroeg ik een aantal corps studenten hoe zij aankijken tegen de huidige elites, zoals in de financiële sector, die onze economie in een crisis hebben gestort. Hun voor mij verrassende antwoord was dat deze mensen veel te veel geld verdienen en daardoor te weinig oog hebben voor andere waarden. Ik voelde mijn rode hart sneller kloppen, zou het dan toch nog goed komen met de wereld? Terug in de senaatskamer was de geur van wierook alweer opgetrokken en kwam de geur van verzuurd bier weer sterk door. Ik moest denken aan de bierfeesten in de boerenschuren in Brabant en hoe ik daar eigenlijk altijd eenzelfde soort van verbroedering heb gevonden. Mooi, het was een welbestede avond.