Stevige discussie over wetenschapsfinanciering dezer dagen. Zaterdag een brisant opiniestuk van hoogleraar bestuurskunde Willem Trommel (VU) in de Volkskrant waarin betoogd werd dat de wetenschapsselectie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een ‘ontmoedigende farce’ is. Het zou beter zijn de helft van het budget van NWO terug te geven aan de universiteiten, en loting een centrale rol te geven in de verdeling van de rest van het geld. Vandaag op Volkskrant.nl een ontluisterend verhaal van Leonie Janssen-Jansen over de manier waarop bij NWO haar procedure verknald werd door – schijnbaar – klassiek gekonkel binnen de beoordelingscommissie. Haar conclusie luidt eveneens dat de inhoudelijke kwaliteit en integriteit van de selectieprocedures (allemaal dus!) onder verantwoordelijkheid van NWO ‘ver onder de maat’ zijn.
Het is een moeilijk debat: NWO deelt grote sommen geld uit, en in de competitie zijn – bij een vlekkeloos eerlijk proces – de verschillen tussen net wel en net niet vaak ontzettend klein, en de gevolgen enorm. Daar komt nog bij dat iedere beoordeling mensenwerk is, en dat dat dus betekent dat het niet uitgesloten is dat er fouten worden gemaakt: waar gehakt wordt, vallen spaanders. Ultieme eerlijkheid en ultieme objectiviteit zijn – óók bij de grondige, gebureaucratiseerde procedures van NWO – doelstellingen, en geen gegeven feiten. Het verhaal van Janssen-Jansen lijkt (ik ken de details niet) daarvan een schrijnend voorbeeld, en ik kan me de frustratie en het gevoel van onmacht levendig voorstellen. Hopelijk krijgt het recht zijn goede beloop, wat dat ook moge zijn.
De vraag is wel of je dit soort persoonlijke en individuele voorbeelden (ook Trommel baseert zijn verhaal erop) kan en mag veralgemeniseren, en of het verstandig is ze te gebruiken als vertrekpunt in een politieke discussie over wetenschapsfinanciering: dat NWO zo nu en dan fouten maakt is geen steekhoudend argument om het geld dan maar terug te schuiven naar de universiteiten, maar een argument om de procedures te verbeteren, ook al omdat procedures op universiteiten nou niet de naam hebben het toonbeeld te zijn van transparantie, onafhankelijkheid en eerlijkheid: voor iedere horrorstory over de dans om het geld bij NWO is er minstens één andere te vinden aan iedere willekeurige faculteit in Nederland. Laten we de discussie wel eerlijk voeren, zou ik zeggen.
Dat eerlijk begint, denk ik, met erkennen dat NWO speelt een essentiële rol speelt in het doorbreken van lokale belangen, machtspatronen en netwerkposities binnen universiteiten en faculteiten: een facultair verzijspoorde hoogleraar kan bij NWO krijgen wat lokaal minder snel lukt. Onderzoek dat buiten de facultaire zwaartepunten valt, is bij NWO kansrijker dan lokaal. Ook het veelgehoorde argument dat NWO onnodig veel overhead heeft overtuigt niet: wellicht kan er wat in de overhead bij NWO gesnoeid worden, maar als universiteiten de grondigheid van hun procedures tot op de standaard van NWO zouden opschroeven, zouden ze net zoveel aan overhead kwijt zijn, zo niet meer.
Dit wil niet zeggen dat er geen kritiek te leveren valt op het financieringsbeleid van NWO. Sterker, ik denk dat veel van het gemopper op NWO niet zozeer te maken heeft met het feit dat men geld verdeelt, maar met de verdeelmodellen: de financieringsinstrumenten. Kort en goed: NWO kiest er steeds nadrukkelijker voor om het geld te verdelen in grote brokken. Dat betekent dat er, in iedere procedure, een klein aantal projecten gehonoreerd wordt, en dat die projecten vervolgens een rijke bak geld meekrijgen.
De consequentie is dat er weinig winnaars zijn, en veel verliezers, en dat winnen of verliezen bijzonder grote consequenties heeft – en dus, dat oneffenheden in de procedures bijzonder grote gevolgen kunnen hebben. Goed voorbeeld zijn de zwaartekrachtsubsiedies, waarbij in 2013 153 miljoen, en in 2012 167 miljoen verdeeld werd, steeds over zes (zes!) grote teams – dat wil zeggen: ruim 25 miljoen per team (!). Voor dat geld kun je, om maar wat te noemen, ruim zeshonderd postdocs drie jaar onderzoek laten doen, of bijna tweeduizend (!) universitair docenten een jaar lang onderzoekssabbattical geven.
Verliezen is minder erg als de kans dat je in het vervolg ook eens een keer wint minder klein is, maar dat is niet het enige. Het uitdelen van zulke grote sommen geld gaat uit van een overmatig vertrouwen in de kwaliteit van procedures, en in de voorspelbaarheid van kwaliteit: goede voorstellen kunnen in de praktijk ook mislukken. Een NWO dat meer kleine beurzen uitdeelt, kweekt niet alleen groter draagvlak (want dat lijkt me wel een probleem), maar spreidt ook de risico’s, en creëert daarmee een beter, gevarieerder wetenschapsklimaat, waarin competitie niet draait om het herkennen van excellente toponderzoekers, maar om het faciliteren van zoveel mogelijk en gevarieerd mogelijk onderzoek: variatio delectat (*).
Een financieringsinstrument zou daarbij echt enorm kunnen helpen: laat NWO universitair docenten en hoogleraren ruime mogelijkheid bieden om eens in de zoveel tijd een onderzoekssabbatical aan te vragen, zodat ze een half jaar of een jaar de tijd hebben om gedurende de jaren in onderwijs en beperkte onderzoekstijd opgebouwde ideeën uit te werken tot een paar artikelen of een boek, of een goede aanvraag voor een groter onderzoeksproject (of alledrie). Hoewel ik als tijdelijk aangesteld onderzoeker (met een NWO-beurs, ja) de vastigheid van een UD-positie wel eens benijd, is het vaak wel zo dat het moeilijk is om, als je een baan hebt met hoge onderwijslast, geld te vinden om even wat meer tijd te hebben voor onderzoek. NWO biedt voor die groep nu vooral alles of niets: of een goede beurs, en dan een paar jaar full-time onderzoek doen, of gewoon doormodderen met een klein beetje onderzoek in de late uren. Daarmee blijft een groot potentiëel aan wetenschappers onbenut, en dat lijkt me voor ons onderzoeksklimaat een bijzonder slechte zaak.