Dat mag ik dus niet zeggen, ‘neger’. Je moet ‘zwarten’ zeggen, of ‘Afrikanen’. Geen neger, vindt radiomaker Glenn Codfried: “Als je mij een neger noemt, zeg je dat ik inferieur ben. Een beetje belezen en oprechte Nederlander weet dat.” Nee, hij bedoelt waarschijnlijk niét dat iedere oprechte Nederlander weet dat hij inferieur is. We mogen geen neger zeggen. Want dat klinkt zo lelijk. Ach, de aanduiding ‘Hollander’ heeft nooit nergens een positieve klank gehad, en toch zijn velen er trots op. Komaan, Glenn, laten we het eens over negers hebben.
Een heerlijk artikel, over Glenn Codfried, in de Volkskrant van vrijdag 28 juni. We vierden deze week dat 150 jaar geleden de slavernij werd afgeschaft, maar de krant heeft zowaar iemand gevonden die daar nog vol overgave onder gebukt gaat. Glenn presenteert voor een of andere minizender in de Bijlmer het radioprogramma Tijd voor de Waarheid, waarin hij volgens de krant ‘de gevolgen van de slavernij aan de kaak stelt’.
Dat wil zeggen, Glenn draait plaatjes, en luisteraars mogen hem bellen wanneer ze een gevalletje discriminatie hebben meegemaakt. Glenn: “Veel witten denken nog steeds dat ze superieur zijn en gedragen zich ook als zodanig.”
Ja, discriminatie is vreselijk. Maar Glenn, ik word liever niet ‘wit’ genoemd. Wil je daar voortaan alsjeblieft rekening mee houden?
Na elk belletje, al dan niet verzonnen om lekker samen schande te kunnen roepen (“Een buschauffeur doet zijn beklag over de inhuldiging van koning Willem-Alexander. Niet één zwarte chauffeur mocht die dag bobo’s vervoeren”) roept Glenn zijn kleurgenoten steevast op om “trots te zijn zijn op wie je bent” en om vooral nog méér klachten door te bellen. Want: “De enige manier om de pijn te verwerken, is erover te praten.”
Glenn is dus een soort therapeut voor kankeraars. En dat al 17 jaar. En denk niet dat we ooit van hem afkomen, want iedereen die zegt dat we dat gejeremieer over de slavernij nou wel gehoord hebben, krijgt van hem de wind van voren.
Blanken hebben uiteraard helemaal geen recht van spreken, en Surinamers die dat gekanker zat zijn, zijn door de slavernij gehersenspoeld. Glenn: “Veel Surinamers hebben nog steeds het idee dat ze witten moeten behagen.”
Voor Glenn is de slavernij een way of life; een onderwerp om heerlijk in rond te wentelen en ondertussen te poseren als de Dappere Verkondiger van de Verzwegen Waarheid. En hij geniet van al de gruwelverhalen uit de koloniale doos:
“800 duizend slaven zijn uit Afrika getransporteerd naar Suriname. In 1863 waren er 35 duizend over. De rest had zich doodgewerkt, was gemarteld, levend aan vleeshaken opgehangen of op een ijzeren stoel in de brandende zon gezet, net zo lang tot ze aan uitdroging waren gestorven. Mijn verhaal is keihard, maar het zijn de feiten.”
Ach die dappere Glenn toch. Met zijn horrorverhaaltjes. En zijn uitstekend geassimileerde, want op authentiek oud-Hollandse wijze kankerende Surinamers. Waarom zou een beetje belezen en oprecht mens nog de moeite nemen om deze neger te vertellen dat het sterftecijfer onder blanke immigranten pakweg net zo hoog was. Blanken, negers: ze waren allemaal niet bestand tegen de ziekten die daar heersten.
En nu we toch bezig zijn, Glenn: die slaven werden in Afrika vrijwel altijd keurig gekocht van lokale negerstammen aan de kust. Jazeker, Glenn: negers verkochten negers. Die stammen waren tóch al gewend om elkaar te overvallen om elkaar tot slaven te maken, en ruilden hun gevangen graag voor bijvoorbeeld geweren. Zonder zwarte toeleveranciers had er geen slavenhandel bestaan.
En, neger Glenn, dan nog even over de Surinaamse plantages. In Rijk aan de rand van de wereld (dat vorig jaar verscheen) geven Piet Emmer en Jos Gommans een veel genuanceerder beeld van het slavenbestaan aldaar. God, er werd op zijn tijd natuurlijk gemarteld. Maar dat kon je als blanke arbeider of matroos net zo goed overkomen. Slaven op plantages werkten niet echt wat je noemt hard; vaak niet meer dan tot drie uur ‘s middags. En niet op zaterdagmiddag en zondag. Ze kregen meestal kleding en voedsel van hun eigenaar, en hielden genoeg tijd over om in hun eigen tuintjes van alles te telen. Hun voedselsituatie was volgens de auteurs prima; waarschijnlijk beter dan die van ‘witte’ arbeiders en van zeelieden. Ze zaten niet opgesloten; ze bezochten de markt, en onderhandelden over hun arbeidsomstandigheden. De plantage-eigenaren moesten wel.
Als slaven ruzie kregen met hun baas, bijvoorbeeld vanwege een onrechtvaardige behandeling, verdwenen ze voor korte of lange tijd in het oerwoud, waar wel meer ontsnapte slaven tijdelijk rondhingen. Vaak keerden ze na enig overleg gewoon terug op de plantage. Natuurlijk waren er sporadisch grotere ‘slavenopstanden’ maar die waren écht zeldzaam en werden veroorzaakt door zware economische malaise. Zoiets kwam in die tijd in de grote steden en op de schepen van de VOC ook wel voor.
Bedenk, Glenn, er waren al die jaren veel meer slaven dan blanken; de slaven hadden op elk moment met gemak de macht kunnen grijpen. Maar daar hadden ze over het algemeen geen behoefte aan.
Gelukkig had de Volkskrant de tegenwoordigheid van geest nog een andere Surinamer te interviewen, op dezelfde pagina. Stadsdeelwethouder Urwin Vyent. Zijn boodschap, in goed Nederlands: De Surinamers in de Bijlmer moeten eens ophouden met dat eeuwige geklaag over de slavernij, met dat zelfgekozen zwelgen in slachtofferschap. Ze moeten gewoon eens hard werken.
In zijn eigen woorden: “Onze voorouders zijn 150 jaar krachtig opgestaan uit de slavernij. Ze hebben de plantages overgenomen en zijn bedrijven begonnen. Wat heeft mijn generatie daarmee gedaan? Niets. We hebben die erfenis verkwanseld.”
Zo, die kan Codfield in zijn zak steken. Vyent wil positieve voorbeelden voor de Surinamers in Nederland: “We moeten ook vertellen wat de slaven tegen de verdrukking in hebben gepresteerd.”
Een prima punt. Want dat is heel veel. De slaven die in Amerika terechtkwamen, en hun toevlucht zochten in de binnenlanden, schiepen in de loop der jaren behoorlijk grote en machtige ‘marroonse’ staten, die in de zestiende tot negentiende eeuw een machtsfactor van betekenis waren. Bijvoorbeeld het rijk van de Palmares en Saramaka in de binnenlanden van Brazilië, de Esmeraldas in Ecuador aan de Miskutu aan de oostkust van Nicaragua. En zo waren er meer. De blanke heersers aan de kust konden er vaak niets tegen beginnen.
Sterker, het kwam regelmatig voor dat ze door deze ex-slaven werden verdreven. Dat is een verleden waarover je veel te weinig hoort (de huidige machthebbers in die landen zijn de culturele nazaten van de Portugese en Spaanse elites), maar negers kunnen daar met recht trots op zijn. In plaats daarvan zitten ze opgescheept met Codfield.
Begrijpt u mij goed, ik ben een voorstanders van een nationaal excuus. Onder één voorwaarde: dat wij allen verlost wordt van die typisch Hollandse softtherapeutische beroepszeikerd. Hoog tijd dat iemand hem de waarheid vertelt.