Het was maandag een belangrijke dag. Niet alleen was het 1 mei, de dag waarop vroeger mensen die midden in het leven stonden stil stonden bij de strijd voor de acht-urige werkdag; niet alleen had ik mijn eerste wortelkanaalbehandeling; nee, gisteren behaagde het Hans Spekman om mij de versierselen behorend bij het 25-jarig lidmaatschap van de Partij van de Arbeid op te laten spelden.
Ik meen me te herinneren dat ik al in 1989 of daaromtrent lid was van de PvdA, maar door verhuizingen niet door te geven is dat lidmaatschap verlopen: mijn huidige lidmaatschap dateert van 1992. Ik ben lid geworden op advies van Bart Tromp, die ons, jonge studenten politicologie, aanraadde om lid te worden van een politieke partij, zodat we het fenomeen dat we bestudeerden van dichtbij konden meemaken. Ik was een paar jaar daarvoor wegens desinteresse en wanbetaling uit de CPN gestoten (de partij waarin ik heb leren lopen en -in De Waarheid, natuurlijk- leren lezen), en had eigenlijk mijn bekomst van politiek activisme, maar Tromp had gelijk; bovendien wilde ik het politieke bestuur ook wel eens van dichtbij meemaken. Het werd de bestuurderspartij PvdA.
Het was geen gelukkige relatie, tussen mij en de PvdA. Ik ben een paar keer naar bijeenkomsten gegaan van de lokale afdeling en vond het een verschrikking. De enige waar ik nog wel mee kon praten was Toos Fallaux. Verder had ik weinig aansluiting en vond ik de sfeer deprimerend, soms bedreigend.
Toen in het midden van de jaren ’90 een beweging ontstond die politiek wilde vernieuwen dacht ik dat dat wat voor mij was. Het werd een tegenvaller. Niet Nix was een club van mensen die vooral meedreven op de vernieuwingsdrang van de toenmalige voorzitter, Rottenberg: vernieuwing om de vernieuwing, en die hem nogal klakkeloos volgden. Ik vond er weinig aansluiting. Braaf, politiek correct en er was sprake van een kleine nomenklatura die elkaar baantjes, klusjes en reisjes toespeelden: er is later nog een succesvol bedrijf uit gerold. Op de bijeenkomsten zag ik meer drugs dan politieke discussie, want verder dan “het moet allemaal anders” en laatdunkende taal over de vorige generaties, waaronder mensen die letterlijk hun leven gaven voor het bereiken van hun idealen, kwam het niet. Het moest allemaal jong en vernieuwend, maar ik vond het nogal leeg, gratuit en wereldvreemd.
Pas in 1999, toen ik lid werd van de communicatiewerkgroep van de PvdA in Den Haag, begon ik het leuk te vinden: niet veel later trad ik toe tot het afdelingsbestuur, ik werd Statenlid, Dagelijks Bestuurder van de Deelgemeente Feijenoord en tussendoor deed ik partijgenootschappelijk vrijwilligerswerk: het trainen van afdelingen, coachen van raads- en statenleden, intervisie en dat soort werk. Nadat mijn Dagelijks Bestuurdersschap ten einde kwam omdat een aanbesteding voor opbouwwerk leidde tot een andere uitslag dan de lokale, door en door verrotte PvdA wenste, kwam er een einde aan mijn politieke loopbaan. Ik heb nog wel een paar keer mijn hand uitgestoken maar daar werd doorgaans in gespuugd. Eigenlijk zoals voorspeld: toen ik eens aan een PvdA-prominent vertelde wat ik zoal tegenkwam in Feijenoord, reageerde die met “Maar waarom stel je dit aan de orde? Jij wil toch toch nog verder in de politiek?”
Maar gisteren kreeg ik dan een speldje en een vriendelijk woord, en een persoonlijke brief van Hans Spekman. De overhandiging vond plaats in het PvdA-kantoor: een met planken dichtgespijkerde huiskamer vlakbij Station Hollands Spoor. Tussen de Sinas zonder prik en huismerk bier waren nootjes en chips neergezet voor een popquiz. Ik heb mooiere kraakpanden gezien. De woorden waren vriendelijk en goedbedoelend, de mensen aardig en gastvrij, maar het was van een deprimerende leegheid die ik verder alleen van Niet-Nix bijeenkomsten kende, maar dan zonder jongeren. Geen greintje respect voor de zaal, voor elkaar, voor de beweging waartoe we behoren. En wat voor vriendschappen en relaties geldt ook voor politieke partijen: als je geen respect hebt voor jezelf, heb je dat ook niet voor een ander.
En dan de persoonlijke brief van Hans Spekman. We kennen elkaar. We hebben elkaar meerdere keren gesproken: ik heb op zijn verzoek een aantal dingen geschreven en bedacht die door hem verder genegeerd zijn, en we zouden ook nog eens praten over de campagne voor het lijsttrekkerschap. In zijn brief staat “Ik wil je graag persoonlijk bedanken” en “Ik ben erg blij dat ik je de jubilarisspeld mag uitreiken”. Feit is: door een standaardbrief en met een ingescande handtekening word ik juist niet persoonlijk bedankt. Niet dat ik er persoonlijk veel prijs op stel, maar zeg niet dat je iets doet als je het niet doet. En zeker geen twee keer.
De tekst “Het bewijst eens te meer dat onze strijd voor een sociale economie en een fatsoenlijke samenleving gedeeld wordt” is van een zinloze leegheid in een tijd dat de PvdA zonder leiderschap, zonder organisatie, zonder politieke richting, zonder aansprekend verhaal zich voorbereidt op de komende verkiezingen. Die zullen ongetwijfeld licht meevallen, waardoor de zittende boven ons gestelden zichzelf kunnen feliciteren met hun leiderschap, organisatie, politieke richting en aansprekend verhaal. Strijd? Strijd voeren ze in andere landen. Voor persvrijheid, voor een dak boven hun hoofd, voor een boterham. Wij mogen op 4 bijeenkomsten aan Paul Depla zeggen wat we vinden.
Op een zondagochtend in 2006 ging ik squashen met Bart Tromp. Ik vertelde hem dat ik overwoog mijn lidmaatschap van de PvdA op te zeggen: dat wat ik in Feijenoord zag, stond zó ver af van wat ik wilde, dat ik me er niet langer aan wilde verbinden. “Zeg niet zomaar je lidmaatschap op van de PvdA” zei hij. “Er komt altijd een betere reden”. Tot nu toe heeft hij gelijk gehad, maar de partij moet nu wel haar verrotte best daarvoor doen.