Sekseverschillen zitten overal in ons lichaam, ook tussen de oren. Feministen die aandacht vragen voor lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen, moeten dat ook voor de hersenen doen.
Het is vaak een lastig puntje in discussies over ongelijkheid: verschillen mannen en vrouwen nou echt van elkaar, of niet? Een ‘ja’ op die vraag betekent in de regel een diskwalificatie van vrouwen. Want het verschil is onmiddellijk een competentieverschil, een kwaliteitsverschil en daarmee een hiërarchisch verschil: vrouwen zijn niet alleen anders dan mannen, maar vooral minder.
Kijk je met een medische blik naar mannen en vrouwen, dan is er geen duizelingwekkend IQ voor nodig om te zien dat een vrouwenlichaam verschilt van een mannenlichaam. Dat geldt ook voor allerlei processen die zich in dat lichaam afspelen. Het gaat dan niet alleen om typisch vrouwelijke dingen als menstruatie, zwangerschap en menopauze. Elke dag overlijden er meer vrouwen dan mannen aan hart- en vaatziekten. Toch is het beeld van een hartpatiënt nog steeds dat van een overwerkte man. Een man die klaagt over pijn op de borst, terwijl zijn vrouwelijke evenknie last heeft van pijn in de kaak en misselijkheid.
Het heeft mij altijd ontzettend verbaasd dat voor het testen van medicatie en het bepalen van behandelingen meestal wordt gewerkt met witte mannelijke proefpersonen die ongeveer 70 kilo wegen en een jaar of 45 oud zijn. Zulke mannen zijn het ‘betrouwbaarst’ voor onderzoekers, onder meer omdat ze geen cyclus hebben die hun resultaten ‘vertroebelt’. Maar ja, die is er in het echte leven wel. Zo reageert het immuunsysteem van vrouwen effectiever en sneller op infecties dan dat van mannen, en varieert het met de menstruatiecyclus.
Medicijnen die bij mannen zijn getest en goed bevonden, zijn daarom niet automatisch geschikt voor vrouwen. Ze werken ook niet altijd hetzelfde. SSRI’s – antidepressiva – hebben bij vrouwen pas een of twee weken later effect dan bij mannen, waardoor artsen kunnen denken dat ze niet aanslaan. Eind jaren negentig werden in de VS twee medicijnen tegen allergie van de markt gehaald, omdat ze bij vrouwen tot fatale hartritmestoornissen leidden. Seksespecifiek onderzoek naar medicatie kan dus zelfs van levensbelang zijn. Onderzoekers weten dat wel, maar die wetenschap toepassen is een ander verhaal. Pas sinds 2011 zijn Europese wetenschappers betrokken bij een project – Gendered Innovations – dat praktische methoden aanbiedt om seksespecifiek onderzoek te kunnen doen.
Vrouwenorganisatie WOMEN Inc. en verschillende gezondheidszorgorganisaties gaan als ‘Alliantie Gender & Gezondheid’ de komende twee jaar meer aandacht vragen voor sekseverschillen in de gezondheidszorg. Mooi. Ze kunnen daarbij verwijzen naar het ‘Handboek vrouwspecifieke geneeskunde’, de eerste complete Nederlandstalige uitgave op dit gebied die eind vorig jaar verscheen. Het boek behandelt vrouwspecifieke thema’s en aspecten van zorg en onderzoek, en sekseverschillen in ziekte en gezondheid.
Onder die laatste noemer besteedt het boek ook aandacht aan de hersenen. Logisch. Het zou gek zijn als er boven de nek ineens helemaal geen sekseverschillen meer zijn. Feministische vrouwen zijn vaak niet dol op hersenonderzoek. Ze zien de uitkomsten als een legitimering van de bestaande sekseongelijkheid, waarbij vrouwen het onderspit delven. Anders = minder. Inmiddels weten we dat juist ongelijke medische behandelingen mannen en vrouwen recht doen. Ook ongelijke behandeling op grond van hersenonderzoek zou vrouwen weleens meer kunnen opleveren dan het uitgangspunt dat er geen verschillen zijn. Ik ben benieuwd wat de seksespecifieke geneeskunde ons nog gaat brengen.