Nadat ik in mijn vorige column zelfmoord in de Nederlandstalige letteren in het voorjaarszonnetje plaatste aan de hand van het Jeroen Brouwers’ boek De laatste deur is het hoog tijd voor het antidotum: literaire levenslust. In het bijzonder de coming of age-roman die je ertoe aanzet de ondraaglijke onbenulligheid van het alledaagse bestaan te weerstaan en je eeuwige leeftijd (bijvoorbeeld 19) te celebreren. Om de zoveel jaren laat zo’n fontein van levenselixer de letterkundige woestijn van de Lage Landen even opbloeien.
Dat gaat niet altijd zonder slag of stoot: denk aan de ophef die Jan Cremer in 1964 veroorzaakte met zijn onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer, vol avontuur, drank en bonkige seks. Ook in dit tijdsgewricht blijken de conventies en het referentiekader van het literaire wereldje vaak nog een obstakel voor aanstormend jong talent. Daaraan werd ik herinnerd door de onlangs door BNN uitgezonden documentaire De belofte van Roy Dames over mocroschrijver Mano Bouzamour (als we mocromaffia hebben, dan ook mocroschijvers) die 5 jaar lang gevolgd werd tijdens zijn onstuitbare mars naar naar de literaire top, culminerend in de bestseller De belofte van Pisa.
De (seksuele)vitaliteit, brutaliteit en humor spetteren van het begin af aan, als Bouzamour cruisend op zijn scooter in de Amsterdamse binnenstad achteloos een paar meiden plat lult, van het scherm. Voor een groot deel te danken aan de schwung van regisseur Dames die gelukkig lak heeft aan de spelregels die de meeste Hollandse documentaires zo onverteerbaar maken. In plaats van Hollandse afstandelijkheid kiest hij voor Felliaanse filmtaal met een camera dicht op de huid van zijn onderwerp, en trekt zo de kijker de het-leven-is-vurrukkuluk–belevingswereld van de meisjesmagneet in. We zien een schrijver in de dop die zijn omgeving charmeert en overbluft, zich door niets en niemand laat tegenhouden op weg naar het ultieme doel: het schrijven van een bestseller voor z’n vijfentwintigste. Ook niet door een redactrice van uitgeverij Podium die het manuscript van Bouzamour afwijst met als argument dat het met geen ander boek te vergelijken is. Terecht stelt hij in de film dat het juist het grootste compliment is dat je een schrijver kunt geven, in dit geval van ‘een suffe oubollige brandnetelkut‘.
Die houding – mensen, documentaires, boeken en wat voor kunstuiting dan ook worden geacht op iemand of iets anders te lijken – kenmerkt onze klooncultuur waar talentenjachten als The voice of Holland de toon zetten met zangers en zangeressen die galmend en met tenenkrommend vibrato zo naar Van den Endes nieuwe project (zo maar een idee van mij, helemaal pro deo) kunnen: Marco Borsato de Musical. Echt talent en ware kunst spelen juist met de clichès en verwachtingen, zo ook Mano Bouzamour in zijn De belofte van Pisa, het boek dat uiteindelijk met hulp van een uitgever met een prima neusje voor naar bestsellerpecunia riekende manuscripten – Mai Spijkers van Prometheus – werd uitgegeven.
Ook mensen in dit zichzelf graag als hoogst eigengereid afficherende landje hebben de onuitroeibare neiging op een ander te willen lijken, zich te conformeren aan de mores van de groep waartoe zich men aangetrokken voelt. Treffende illustratie hiervan was een foto in de Rotterdambijlage van de NRC waarop de besturen van de twee studentenverenigingen, het Rotterdamsch Studenten Corps en de Rotterdamse Vrouwelijke Studenten Vereeniging, tegenover elkaar zittend aan een grote tafel ter gelegenheid van hun fusie. Jawel, het is 2017 en de ongemengde corpora achten de tijd rijp om de vrouwtjes- en de mannetjesstudenten aan elkaar bloot te stellen. Zes identieke vrouwen met blond haar tot de schouders en gestoken in grijs jasje met wit overhemd kijken stralend naar acht identieke mannen met achterover gekamd blond haar, gekleed in een grijs jasje met wit overhemd.
Ik dacht echt eerst met een staaltje fotoshoppen van doen te hebben, zo gekloond zien ze eruit, maar na mijn detectiveblik à la Hans Aarsman erop los gelaten te hebben bleek het toch om de unverfroren realiteit te gaan. De kans is klein dat die bloeiende corpsballen met hun drang zich te conformeren, naar boven likkend en naar beneden trappend, vaak leidend tot sadistische excessen bij de jaarlijkse ontgroeningen, zich kritisch zullen opstellen tegenover het vigerende politiek-economisch bestel, ook al koersen we richting afgrond. Maar afgezien van de staat van hun onafhankelijk denkvermogen is het gewoon treurig om te aanschouwen dat na 200.000 jaar menselijke ontwikkeling het model homo sapiens clichématicus zo overheersend is geworden. Daarom gaat mijn sympathie uit naar eenlingen die al stoeiende met clichés en vooroordelen hun eigen weg zoeken.
Zoals hoofdpersoon Sam in De belofte van Pisa de kakkers op het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam (waar de schrijver zelve ten schole ging) niet alleen verrast door zijn Marokkaanse aanwezigheid an sich maar ook met klassiek pianospel en zijn atypische belangstelling voor de lotgevallen van het joodse volk en de Holocaust. En met de lichtvoetige wijze waarop hij zich bevrijdt van de ketenen der islam, op Rifroots gestoelde familiedruk en de behoudzucht van de Nedermarokkaanse achterklapgemeenschap.
Mano Bouzamour, de mensch achter de schrijver, is ook het levende bewijs dat een ‘migrantenachtergrond’ geen reden is om het slachtoffer uit te hangen vanwege op maatschappelijke vooroordelen berustende tegenwind: ‘Als je wordt buitengesloten, moet je je eigen kansen creëren in plaats van te jammeren en zeiken. Een echte man creëert zijn eigen kansen’. In plaats van naar Syrië af te reizen om van de pot gerukte moslimbroeders bij te staan in hun barbaarse moordlust koos Bouzamour voor een reisje naar Zuid-Amerika om zijn aldaar eveneens populaire eersteling te promoten en geile chicas te versieren. Ieder zijn meug.
“Ik groeide op met de gedachte: iedereen die niet zo is als wij, wil je de hel in sleuren. Mensen die alcohol dronken waren vies en slecht. Mijn halve jeugd dacht ik dat iedereen tegen me was. Het was puur een mentaliteitsding: als je dat denkt, ga je je er ook naar gedragen. Op het lyceum ontvouwde zich een nieuwe wereld voor me. Ik werd meegenomen op vakanties, ineens zat ik in Zuid-Frankrijk, op Bali. Iedereen ging op het strand boeken lezen. Ik dacht: wat is dit? Het was ontzettend saai, tot ik zelf ging lezen. En die lieve ouders van mijn vrienden dronken wijn en aten varkensvlees. Volgens mijn God zouden ze dus naar de hel gaan.”
Hij liet zich ook op geen enkele wijze weerhouden door de protesten die opstegen na het uitkomen van zijn met blasfemische seks gelardeerde debuutroman: ‘Een groot deel van de Marokkaanse gemeenschap viel over mijn boek. Voorspelbaar. Een groot deel is ook zwakbegaafd. Als je verhaalt hoe het eraan toegaat, ben je voor die imbecielen al snel een verrader’.
Ik zie dat Geert Wilders aan het meeschrijven is, alleen zou ik hem willen aanraden niet hetzelfde van de daken te verkondigen, teneinde een zoveelste rechtszaak te voorkomen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist jonge schrijvers uit allochtone – ik verzet me nog even tegen de nieuwe trend in eufemismeland – hoek, zoals bijvoorbeeld ook Özkan Akyol met Eus, nu de beste adolescentieromans afleveren. Zij kunnen zich vrijvechten uit een achterlijke cultuur, zoals Jan Cremer en Jan Wolkers zich in de jaren zestig op spraakmakende wijze konden afzetten tegen de achterlijke calvinistische conventies en hemeltergende burgertruttigheid die de samenleving verstikten.
Waar het bij Jan Cremer vooral draait om overlevingsdrift, zelfverheerlijking en seksueel oerinstinct, op papier gesmakt met een Twentsche hooivork, maken bij Mano Bouzamour levensplezier, eigengereidheid en feestelijke seks de essentie uit van zijn volwassenwording-epos, opgeschreven met mediterrane sierlijkheid. De adolescentenliteratuur heeft zich de afgelopen 50 jaar godzijdank volop ontwikkeld.
Meer, meer, meer vrijgevochten Marokkanen als Mano Bouzamour!