Mensen zijn ranzig. We zijn geen haar beter dan dieren. Het is dat wij niet aan onze eigen reet kunnen likken, anders zouden we het ongetwijfeld doen. “Een kat is een heel schoon dier, die houdt zichzelf keurig netjes.” Sorry hoor, maar een kat die zichzelf aan het ‘wassen’ is onder luid gesmek en gelebber, vindt niemand een prettig gezicht. Of gehoor. Mensen doen dat misschien niet, maar hebben zat andere walgelijke gewoontes. En het feit dat we dagelijks onze tanden poetsen en sokken om onze voeten doen, maakt ons heus niet ineens ‘beschaafd’. Nu heb ik over het algemeen geen probleem met walgelijke gewoontes, maar er zijn uitzonderingen.
Wat ik waarlijk niet kan begrijpen, is waarom mensen hun vinger natmaken als ze een papiertje willen pakken. Ik háát het als mensen dat doen. En het lijkt wel of iedereen het doet. Op de middelbare school bijvoorbeeld. Kreeg ik mijn proefwerk terug waar ik zo hard op geploeterd had, en dan was er altijd wel een of andere weerzinwekkende wiskundeleraar met een gecombineerde koffie-, worst- en sigarettenadem die mijn 5,4 met een flinke plak koffie-, worst- en sigarettenspeeksel op mijn tafeltje plempte. Durf dan nog maar eens je blaadje af te speuren om er een tiende punt bij te lullen. Een leraar Frans deed het erom. Alsof je proefwerken postzegels waren, kon je ze daarna van je tafeltje af pulken. Kreten van walging stegen op uit de verontwaardigde klas, en hij lachte “muhaha” en rochelde nog eens flink. Ik verzin dit niet.
Vingers likken
Maar zelfs lang, lang na mijn examen, word ik nog regelmatig geconfronteerd met het vingerlikkendpapierpakken. Zeer regelmatig komt het voor dat ik een blaadje aangereikt krijg met een glimmend stuk DNA erop. Pas als het papier kurkdroog is durf ik het aan te raken, maar aan het opgebobbelde stuk in de linkeronderhoek blijf ik altijd zien waar het vreselijke lichaamsvocht zich bevindt. Het gaat nog verder. Ik ken iemand die, al pratende en continu de vingers bevochtigend, deze over alle papieren laat gaan die zich in de buurt bevinden. Vaak zijn dat er nogal wat. En deze papieren zijn lang niet allemaal relevant tijdens datzelfde gesprek. Alsof het dat kermisspel is waarbij je krokodillen moet meppen, en de persoon in kwestie niet eerder weg mag voordat alle papieren zijn ondergekwijld. Alsof hij zijn territorium moet afbakenen. Ik zit dan als bevroren op mijn stoel en hoop dat het gaat waaien.
Ander voorbeeld. Laatst moest ik ‘iets’ regelen bij ‘een instantie’. De vrouw die mij hielp was vriendelijk en behulpzaam. Niets op aan te merken. Maar ik zat er nogal een tijdje en er kwam aardig wat papierwerk bij kijken. En bij ieder blaadje, ieder formulier, vlogen haar vingers als een razende naar haar mond. Links – rechts, blaadje pakken, plakken. Met morbide fascinatie aanschouwde ik dit ritueel. Twee uur lang. Ze bleef maar gaan. Links, rechts, rechts, links. Razendsnel. Als een slang die zijn prooi aanvalt. Ook als er geen blaadjes gepakt en uitgedeeld moesten worden. Ze deed het zelfs voordat ze iets in moest tikken op de computer. En in die twee uur dat ik daar zat, heeft ze niet één keer wat gedronken. De speekselproductie moest enorm zijn.
Speeksel
De mond is iets heel persoonlijks. Je gaat niet zomaar iemand jouw speeksel opdringen. Maar om een of andere reden die ik niet begrijp, en ook absoluut niet kan waarderen, is het blijkbaar geaccepteerd om elkaars papieren onder te kwijlen. Dat moet voor de ontvanger geen probleem zijn. Voor mij is het wel degelijk een probleem. Hou je spuug alsjeblieft binnenboord. En als je echt zoveel moeite hebt met het van elkaar peuteren van papiertjes, smeer je maar wat vaker een handcrème. Werkt ook prima. En een stuk hygiënischer.