”We hebben toch geen baby’s vermoord?” Zo klonk de verontwaardiging van Mark Goldring, CEO van Oxfam Groot-Brittannië, nadat naar buiten kwam dat hulpverleners van zijn organisatie in 2011 seksfeesten met kwetsbare minderjarigen had georganiseerd. De ophef over de misstanden rondom een hulpproject, dat ook met Nederlands belastinggeld was gefinancierd, was ”buiten proportie”.
Vertegenwoordigers van Nederlandse hulporganisaties, die deze week op verzoek van de Tweede Kamer deelnamen aan een rondetafelgesprek over misstanden in de hulpsector, waren niet minder geërgerd door de ophef. Katrien Coppens, adjunct-directeur van Artsen Zonder Grenzen, riep de Kamerleden op om bij incidenten ”niet als een pitbull [te] reageren”. En er was te weinig oog voor ”nuance”. Monique van ’t Hek, directeur van Plan Nederland, voegde daar aan toe dat haar sector al ”onder een enorm vergrootglas” lag.
De irritatie was groot. Maar datzelfde geldt voor mijn zorgen. De komende jaren geeft de Nederlandse regering jaarlijks ongeveer 5 miljard euro uit aan ontwikkelingshulp; een bedrag dat grofweg overeenkomt met de overheidsuitgaven van landen als Nepal, Paraguay of Senegal. De honderden miljoenen euro’s die huishoudens en bedrijven aan ontwikkelingshulp spenderen zijn dan nog niet meegerekend. Daarmee staat Nederland in zowel relatieve als absolute zin bovenaan heel veel lijstjes.
Deze gidsrol vervult Nederland echter niet alleen in centen. Nederland, en de hulpsector in het bijzonder, prijst zichzelf geregeld om zijn morele kompas en trouw aan progressieve waarden: gendergelijkheid, homorechten, seksuele weerbaarheid. We zwaaien vaak – en de hulpsector voorop – met het morele vingertje.
Dat vingertje is niets waard zonder zelfreflectie. Wanneer blijkt dat ontwikkelingswerkers, op een project dat mede door Nederlands belastinggeld is gefinancierd, seksfeesten met minderjarigen organiseren, of ander grensoverschrijdend gedrag vertonen, is het tijd om in de spiegel te kijken. Zeker nu naar buiten is gekomen dat het niet alleen Oxfam gaat. Ook Artsen Zonder Grenzen, Plan International, Save the Children, het Rode Kruis en tal van VN-organisaties hadden hulpverleners in dienst die zich schuldig hebben gemaakt aan (seksueel) wangedrag in hulpgebieden. En dan noem ik slechts wat tot nu toe door de hulporganisaties zelf is gemeld.
Dit zijn geen incidenten. Dit is een morele crisis. En volgens Abbe Jolles, bestuurslid van de organisatie Hear Their Cries, die sinds 2017 seksueel misbruik door hulpverleners aan de kaak stelt, hebben we slechts het topje van de ijsberg gezien. Wat we hebben gezien? Bijvoorbeeld de seksfeesten van Oxfam in Haïti. Maar ook hoe Oxfam al jaren wist van de seksfeesten, maar nauwelijks actie ondernam, en één van de schuldigen zelfs goede referenties meegaf voor de volgende hulpklus in Bangladesh. In datzelfde Haïti werden talloze door Europeanen en Amerikanen gerunde ‘weeshuizen’ opgedoekt die als dekmantel bleken te fungeren voor kindermisbruik en seksuele exploitatie. Mensenrechtenadvocaat Mario Joseph beschreef hoe in Haïti hulpverleners arme kinderen en vrouwen seksuele handelingen afdwongen in ruil voor een bord eten. In De Telegraaf was te lezen hoe hulpverleners overdag met kindsoldaten werken, om ’s nachts met kinderprostituees op schoot te zitten. In Guinea, Liberia en Sierra Leone werden hulpbehoevenden slachtoffer van soortgelijke praktijken. Tegen de Britse krant The Guardian zeiden anonieme hulpverleners zelfs dat je dit in alle hulpgebieden tegenkomt: van uitbuiting van kwetsbare vrouwen tot, in het ergste geval, pedoseksualiteit.
De grote vraag is welke factoren deze misstanden mogelijk maken. Veel deskundigen beschrijven hoe hulpverleners zich onschendbaar wanen. Andrew McLeod, voormalig afdelingshoofd bij het Emergency Coordination Centre van de VN, zei daarover in The Sun: ”Als je een UNICEF-shirt draagt, zal niemand je vragen waar je mee bezig bent. Je bent onschendbaar”. Onderzoeksjournalist Linda Polman, auteur van het boek De Crisiscaravaan, was evenmin verrast. Tegen De Volkskrant zei ze: ”Er is geen politie, overal corruptie, en het ritselt er van de kleine, wanhopige meisjes. Zo’n hulpverlener vertegenwoordigt een organisatie die rijker is dan de lokale regering, en krijgt het gevoel overal mee weg te komen.”
Deze situatie van onschendbaarheid mag niet voortbestaan. Dat erkent ook minister Kaag, al blijkt uit haar reactie nog wel enige terughoudendheid ten aanzien van concrete maatregelen. Ze gaat met ontwikkelingsorganisaties in gesprek om te kijken of en welke procedures kunnen worden aangescherpt, schreef ze in haar brief aan de Tweede Kamer. Verder gaat ze een meldpunt op haar ministerie openen.
Het is maar de vraag of een goed gesprek met de ontwikkelingsorganisaties en een meldpunt de gewenste verandering zullen brengen. Paula Donovan van de Code Blue-campagne, die strijdt tegen seksuele exploitatie en misbruik door VN-personeel, beschreef al hoe hulpverleners over gedragscodes heen walsen. Meer gedragscodes – meer papier dus – kunnen leiden tot een nieuwe papieren werkelijkheid die niets verandert aan de misstanden in hulpgebieden.
In een interview met de NOS stelde Linda Polman, die ik eerder noemde, dat een overkoepelende organisatie die toeziet op het gedrag van hulpverleners ontbreekt. Het algemene idee is volgens haar immers dat hulporganisaties ”zichzelf controleren en reinigen”. Dat is gedeeltelijk waar. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), de toezichthouder van goede doelen in Nederland, zou hulporganisaties onafhankelijk kunnen toetsen op goed gedrag. Want we moeten niet alleen kijken naar rechtmatige besteding van geld, maar ook naar de omgang met hulpbehoevenden. Nu kijkt het CBF ook naar organisaties die geen subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, maar de toets zou scherper kunnen worden uitgevoerd op goed gedrag en maatregelen, om misstanden te voorkomen. Deze zou vervolgens door het ministerie van Buitenlandse Zaken kunnen worden meegewogen in de beoordeling of door de overheid gefinancierde hulpverleners zich gedragen en misstanden niet onder de pet worden gehouden.
Hetzelfde CBF kan nog een andere bevoegdheid krijgen: onverwachte inspectiebezoeken. Hulporganisaties rapporteren vaak achteraf, doorgaans in de vorm van schriftelijke rapportages, maar ze hebben nog te vaak zelf de mogelijkheid om te bepalen wat ze wel en niet opschrijven. Onverwachte inspectiebezoeken, zoals die ook in de levensmiddelensector plaatsvinden, kunnen leiden tot beter gedrag, zeker als de inspecteurs ook gesprekken kunnen voeren met de lokale ontvangers van nood- of ontwikkelingshulp. Wanneer een hulpverlener altijd rekening moet houden met zo’n bezoek, is hij een stuk minder onschendbaar.
Daarnaast is het melden van misstanden nog te vrijblijvend. Een meldplicht, die hulporganisaties verplicht om misbruik meteen te melden met als zij dit niet doen het intrekken van subsidie in het vooruitzicht, kan ervoor zorgen dat hulporganisaties meer geprikkeld worden hebben om slecht gedrag te voorkomen. Intern kunnen organisaties verplicht worden tot het invoeren van een klokkenluidersregeling. Sommige organisaties hebben zo’n regeling al uit zichzelf, maar de rest zou daartoe kunnen worden verplicht.
Dat laatste hangt samen met een finaal voorstel: het afrekenen van organisaties op het naleven van gedragsnormen. Ook Cordaid-directeur Kees Zevenbergen zei tijdens het rondetafelgesprek dat hulporganisaties best mogen worden afgerekend op de kwaliteit van hun bestuur. Ik doe graag een suggestie: bij misstanden moet, als het aan de VVD ligt, geld kunnen worden teruggevorderd als organisaties onvoldoende hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Dat kan in de vorm van een terugvorderingsregeling. Het ministerie zou ervoor kunnen kiezen om wettelijke vast te leggen dat subsidie teruggevorderd kan worden wanneer een organisatie zich niet aan bepaalde kaders houdt, bijvoorbeeld op het gebied van integriteit, en specifieker: seksueel misbruik in rampgebieden. Al bestaande gedragscodes kunnen zo worden uitgebreid dat indien niet is voldaan aan normen inzake correct gedrag, of wanneer gesteld kan worden dat bewindvoerders van de organisatie te weinig hebben gedaan om slecht gedrag te voorkomen of te bestraffen, geld worden teruggevorderd. Dat zou helemaal vanzelfsprekend moeten zijn als sprake is van bonussen, waarvan nog steeds niet duidelijk is of Oxfam die rond het project op Haiti heeft gegeven (Oxfam Novib-directeur Farah Karimi heeft, naar aanleiding van mijn vraag, beloofd hier nog op terug te komen).
Natuurlijk is realisme geboden. De machtspositie van hulpverleners, en de risico’s die deze positie met zich meebrengt, zal nooit helemaal verdwijnen. In rampgebieden zullen normen altijd schuiven, zoals een Afrika-correspondent dat treffend in het NRC Handelsblad beschreef. En waar macht onmacht treft zal altijd een afhankelijkheidsrelatie, en dus een risico, bestaan. Maar een land als Nederland dat voorop loopt in ontwikkelingssamenwerking, en zelf zegt te staan voor de bescherming van mensenrechten, is het aan de eigen stand verplicht om deze schandalen niet af te doen met een paar overleggen en gedragscodes. Serieuze maatregelen zijn nodig. Voor onze eigen geloofwaardigheid. En nog belangrijker: voor de hulpbehoevenden.