Er zijn van die momenten dat mijn wankele vertrouwen in de hier te lande werkzame rechterlijke macht toch weer even een opkikker krijgt. Gisteren was zo’n moment, toen ik er kennis van nam dat het gerechtshof in Leeuwarden het verbod van de pedofielenvereniging Martijn vernietigt.
Vooropgesteld: ik vind het hebben van seksuele gemeenschap met kinderen van beneden de 16 jaar één van de ergste misdrijven die in ons Wetboek van Strafrecht terecht met straf worden bedreigd. De meest abjecte sujetten die zich daaraan schuldig maken, zoals Robert M. van ’t Hofnarretje, mogen van mij zelfs de gifspuit krijgen, daar doe ik helemaal niet moeilijk over.
Maar de vrijheid van vereniging en het recht om je op legale wijze sterk te maken voor wijziging van de hier te lande geldende regelgeving, nopen mijns inziens tot een zekere terughoudendheid bij het verbieden van verenigingen of, om de juiste terminologie te gebruiken, bij het ontbinden van een vereniging wegens strijd met de openbare orde. Het hof kwam tot het oordeel dat de werkzaamheden van de vereniging weliswaar in strijd zijn met die openbare orde, maar dat er geen sprake is van dreigende maatschappelijke ontwrichting.
Dat lijkt mij een terechte constatering. De pedofilie die in de jaren zestig en zeventig met name dankzij enkele ijveraars uit de linkse politieke hoek eventjes salonfähig dreigde te worden, is weer helemaal terug waar het thuishoort: aan de zelfkant van de samenleving, in het Schmuddel– en verdomhoekje van de vieze mannen in lange regenjassen. De dreiging die van pedoclub Martijn uitgaat, is vergelijkbaar met die van het Republikeins Genootschap: even fanatiek als kansloos.
Verontrustender is in dit verband de mening van minister Plasterk van binnenlandse zaken, die wil dat ambtenaren die lid zijn van motorclubs zoals Hell’s Angels of Satudarah ontslagen worden.
De minister toont waartoe bestuurlijke onmacht kan leiden. Omdat de staat strafrechtelijk geen vuist kan maken tegen individuele leden van motorclubs (waarom eigenlijk niet?), gaat men er maar toe over om Berufsverbote op te leggen aan hun leden. Iedere aanzet om de zogeheten 1%-motorclubs als criminele organisatie aan te merken is juridisch gestrand. Daarmee zou voor de overheid de kous af moeten zijn. Wat is het volgende voorstel? Dat ambtenaren geen lid meer mogen zijn van de KNVB, omdat er jaarlijks zoveel geweldsdelicten worden gepleegd op en langs de velden?
Het doet denken aan de methode van Nazi-Duitsland om joden te weren uit de overheidsdienst: hoewel niet viel aan te tonen dat joden per definitie ongeschikt zijn voor de rijksdienst, was het enkele feit van joods zijn al genoeg om ontslagen te worden. Hoe ver moet je als minister van binnenlandse zaken, van wie één van de belangrijkste taken is om de grondwet en de in haar verankerde rechten te waarborgen en te handhaven, van het padje af zijn om zo’n maatregel voor te stellen?