Als je tegenwoordig carrière in de wetenschap wilt maken, moet je artikelen publiceren in tijdschriften met een zo hoog mogelijke ranking. Zelfs in de geesteswetenschappen raakt hierdoor het boek in het geding. De nadruk op artikelen zien we ook terug in het promotietraject. Het wordt in steeds meer disciplines gebruikelijk om artikelen te bundelen en dat een proefschrift te noemen. Meestal is de promotor co-auteur op die artikelen, en daarmee dus ook co-auteur van het proefschrift. De consequenties hiervan worden onvoldoende erkend.
Politicoloog Paul Nieuwenburg kaartte onlangs in NRC Handelsblad de juridische aspecten van de compilatiedissertatie aan, zie deze blogpost op StukRoodVlees. Hij betoogt dat volgens de wet de promovendus het proefschrift zelf moet schrijven. Een bundel van vier artikelen waaraan de promotor heeft meegeschreven zou dan niet rechtsgeldig zijn. Nieuwenburg slaat echter de plank mis.
Co-auteur betekent niet per definitie dat iemand ook schrijft. Soms is iemand co-auteur omdat hij de data of het idee heeft geleverd. Veel promovendi worden aangesteld op een project waarvoor de promotor externe financiering heeft gekregen. Dat geld krijg je alleen als er een uitgebreid onderzoeksontwerp ligt. Bij mijn onderzoeksschool was het om die reden verplicht dat de promotor op alle artikelen altijd co-auteur was.
Daarnaast hoeft er geen verschil te zijn in de manier waarop een promotor het schrijven van een monografie of van artikelen begeleidt. De promotor geeft in beide gevallen feedback op structuur, verbetert taalfouten, doet suggesties voor tekstherziening. Dat is allemaal essentieel voor het schrijfresultaat. Bij een monografie wordt hier niet moeilijk over gedaan, waarom bij artikelen dan wel?
Het voordeel van bundelen voor de promovendus is duidelijk. Vier korte deelstudies vereisen minder werk dan één groot samenhangend geheel. Vier keer een klein punt maken is eenvoudiger dan een groot argument uitwerken. Mijn proefschrift telt elf hoofdstukken en omvat bijna 90.000 woorden. Ik was veel eerder klaar geweest met vier artikelen van ieder 6000 woorden, plus een inleiding van nog eens 1000.
Kwantiteit werkt hier op een rare manier: 90.000 woorden wegen minder dan 25.000. Een artikel en een boek tellen namelijk beiden als één publicatie. Vier artikelen betekent vier publicaties. Een boek is er maar een. Met vier publicaties op je CV scoor je in sollicitatierondes en bij beursaanvragen beter dan de arme stakker die heeft zit te zwoegen op dat ene boek. Promoveren op artikelen betekent dus een voorsprong in je academische carrière.
Ook voor de promotor is het gunstiger als de promovendus artikelen schrijft. Daar mag immers ook zijn naam op, terwijl dat bij een monografie nooit het geval is. De promovendus voert het werk uit en de promotor ziet zijn publicatielijst groeien. Dat is weer handig bij het aanvragen van onderzoeksfinanciering, waarmee de promotor nog meer promovendi kan aanstellen, waarmee de promotor nog meer publicaties binnentrekt, waarmee er nog meer geld komt, enzovoort.
Hier ligt het werkelijke probleem. De promotor heeft baat bij publiceren in de beste journals. Hij zal daarom een stapje harder lopen om interessante resultaten zo goed mogelijk gepubliceerd te krijgen. Dat betekent dat het moeilijker is de verleiding te weerstaan echt mee te schrijven aan het artikel. Sterker nog, het is ronduit onverstandig. Ervaren wetenschappers zijn veel beter in het schrijven van ‘lastige’ paragrafen als inleiding en conclusie. Om geaccepteerd te worden in een goed tijdschrift zal de promotor er uiteraard voor kiezen om die voor zijn rekening te nemen. Het begeleiden legt het zo af tegen de druk om te scoren.
Het gevaar van de bundel zit dus niet in de aard van de compilatiedissertatie, maar in het toegenomen belang dat wordt gehecht aan output. Dat belang zorgt ervoor dat het opleidingsaspect van promoveren minder belangrijk wordt. In plaats daarvan wordt de promovendus meer en meer een onderzoeksassistent. Zelfstandig wordt hij pas als hij al doctor is, en het moet zien te redden als postdoc of universitair docent zonder de kennis en kunde van zijn begeleider. De discussie moet daarom niet gaan over promoveren op artikelen versus op een monografie, maar over de ongemerkt veranderde aard van het promotietraject.