Armen Hakhverdian en Wouter Schakel hebben een boek geschreven over de mate waarin de Nederlandse parlementariërs en raadsleden de standpunten van de Nederlandse bevolking weerspiegelen: Nepparlement? De Tweede Kamerleden doen dat behoorlijk goed voor wat betreft de hoger opgeleiden, maar veel minder goed voor de lager opgeleiden. Dat verbaast natuurlijk niet, maar de schrijvers hebben op basis van vraaggesprekken met Kamer- en raadsleden en op basis van de steekproeven van het NKO (Nederlands Kiezersonderzoek) uit 2006 de mate van representativiteit per issue nauwkeurig onderzoek. Dat is nog niet eerder gedaan. Uit hun onderzoek blijk dat veel meer Nederlanders dan Kamerleden willen dat immigranten zich volledig aanpassen aan onze Nederlandse cultuur. Vijftig procent van de Nederlanders vind dat, terwijl van de Kamerleden dat nog geen 25 procent is. Dat zal niemand verbazen. Maar zij hebben ook op andere terreinen onderzocht in hoeverre de opvattingen van burgers en die van Kamerleden samenvallen.
Voor laagopgeleide burgers is de overeenstemming met parlementariërs niet meer dan 53,0 procent. Dat komt vooral doordat deze groep over het algemeen veel meer moeite met multiculturalisme heeft dan de leden van de Tweede Kamer. Voor hoogopgeleide burgers is de congruentie met de Kamerleden op dit punt bijna perfect (94,1 procent). De opvattingen van hoger opgeleide burgers worden dus vrijwel één-op-één weerspiegeld in de Kamer.
Dat blijkt het minst het geval op het terrein van criminaliteitsbestrijding en op het terrein van de euthanasiewetgeving. Daar lopen de opvattingen van Kamerleden en hoger opgeleiden nog behoorlijk uit elkaar, maar de congruentie is nog veel lager als we alleen naar de lager opgeleiden kijken.
In hun opvattingen over inkomensongelijkheid lopen de Kamerleden niet erg in de pas met die van de Nederlandse burger, hoewel de congruentie in opvattingen tussen Kamerleden en hoger opgeleiden weer het hoogst is. Het verschil in opvatting over inkomensongelijkheid vinden dus vooral bij de lageropgeleiden. Hakhverdian en Schakel schrijven:
“Als het gaat om opvattingen over inkomens(on)gelijkheid, zien we dat, naarmate het inkomen toeneemt binnen één opleidingscategorie, ook de politieke vertegenwoordiging verbetert. Hetzelfde gebeurt wanneer het opleidingsniveau toeneemt binnen één inkomenscategorie.”
Opleiding en inkomen dragen dus bij aan de verschillen in opvattingen, maar die verschillen zijn veel groter bij culturele dan bij sociaal-economische vraagstukken. Groot is het verschil in opvatting tussen Nederlandse raadsleden en laagopgeleide burgers ook als het gaat om militaire missies, Europese integratie en het toelaten van asielzoekers.
Het meest interessant wordt het onderzoek als de auteurs zich richten op de opleiding van nationalistische kiezers. Onder de rechts-nationalistische kiezer blijken zich veel meer hoogopgeleiden te bevinden dan onder de links-nationalistische kiezers. Bij de links-nationalisten is dat 20 procent, bij de rechts-nationalisten is dat meer dan 30 procent. En kijken we naar de kosmopolieten dan is het verschil veel minder: van de hoogopgeleiden is ruim 50 procent links kosmopoliet en 60 procent rechts kosmopoliet.
Vreemd genoeg zijn mensen met een hoog inkomen veel minder vaak kosmopoliet dan mensen met een hoge opleiding. Dertig procent van hen is links-kosmopoliet en 25 procent is rechts-kosmopoliet. Van de links-kosmolieten is 30 procent laagopgeleid en 30 procent heeft een middeninkomen.
Dat verklaart dan meteen ook waarom Groenlinks onder de jongeren zo hoog scoort. Die zijn vaak hoogopgeleid, maar hoeven nog geen hoog inkomen te hebben. Het politiek vertrouwen is bij hoogopgeleiden meer dan twee keer zo hoog als bij laagopgeleiden. Het is bijna twee keer zo hoog bij jongeren als bij ouderen. Als jongeren gaat stemmen is dat goed voor de kosmopolieten.
Wat in ieder geval duidelijk wordt is dat het nationalisme ook onder hoogopgeleiden een groeiend fenomeen is. Dat is op zich geen nieuw verschijnsel. Was het niet Jean Jacques Rousseau die over de kosmopolieten in de 18e eeuw schreef: “Die heren beweren van iedereen te houden om een voorwendsel te hebben om van niemand te houden.”