Als ik in mijn woonplaats Amsterdam vertel dat ik supporter ben van NEC, krijg ik steevast meewarige blikken. Een club zonder prijzen, een club zonder gogme en een club zonder geschiedenis, is het oordeel. En dan staan ze ook nog eens onderaan. Wat moet het een lijdensweg zijn om zo’n team te moeten volgen. Meestal stem ik onmiddellijk in met de Randstedelijke analyse. Vervolgens ga ik snel naar huis – heel soms nog naar het stadion – voor mijn wekelijkse shot van 90 minuten goedbedoeld maar teleurstellend voetbal van de Goffertbrigade.
Morgen speelt mijn club tegen NAC Breda, ook zo’n club. De Bredase JOVD, de jongerentak van de VVD in de Brabantse stad, lanceerde vandaag via een persbericht triomfantelijk het plan om mensen in de bijstand ‘klusjes te laten doen.’ Klaar-overen bij scholen, beetje wandelen met bejaarden, dat soort dingen. Voorzitter Ralf de Jong verwoordt het beeld van de in zijn onverschoonde nest wegrottende profiteur pakkend: ‘De tijd van gratis geld is voorbij. Iedereen moet een reden hebben om zijn bed uit te komen.’
Ik laat de analyse van dit plan even over aan dat handjevol politieke duiders dat het internet rijk is, maar het geeft me wel een reden om aan de hand van het verhaal van Ron de Groot te vertellen wat NEC zo mooi maakt. En waarom de JOVD in Breda dit plan niet zo triomfantelijk had hoeven brengen alsof ze het ei van Columbus in handen hebben.
Ron de Groot was een modale voetballer in de jaren ’80. Hij had de bijnaam Bikkel vanwege zijn strijdlust, maar daar hield het ook wel zo’n beetje mee op. Prima om erbij te hebben, dat wel. De Groot werd voor het eerst arbeidsongeschikt in 1987, na 9 seizoenen als speler bij NEC raakte hij zo zwaar geblesseerd dat hij zijn actieve voetbalcarrière al op zijn 27e moest beëindigen.
Maar Bikkel ging niet in de bijstand, en liet zich omscholen om zo meer kansen te krijgen op de arbeidsmarkt, zoals de liberalen dat zo graag zien. Zes jaar later, in 1993, werd hij assistent-trainer bij de club waar hij zo lang speelde, en dat is hij nog steeds.
Ron de Groot was assistent van Jan Pruijn, Cees van Kooten, Wim Koevermans, Jimmy Calderwood, Johan Neeskens, Cees Lok, Mario Been, Dwight Lodeweges, Wiljan Vloet, Alex Pastoor en nu van Anton Janssen, die hij in de jaren ’90 onder zich had als speler, en met wie hij samenspeelde in de jaren ’80.
Drie keer was De Groot interim-hoofdtrainer, maar drie keer deed hij maar al te graag een stap terug om ruimte te maken voor een nieuwe Messias. De Groot wil geen hoofdtrainer zijn, hij zag ze komen en gaan, en weet dus als geen ander dat hoofdtrainers worden ontslagen. Het is misschien niet dat uitgaan van eigen kracht waar de liberalen zo graag op mogen hameren, maar dat anti-ambitieuze zorgt wel voor baanzekerheid.
Je zwaktes kennen is zeker zo belangrijk op de arbeidsmarkt. In 2009 werd De Groot na een training getroffen door een hartstilstand, na een revalidatieperiode van vier maanden keerde hij weer terug op de bank.
De Groot is inmiddels al bijna 30 jaar actief in het Goffertstadion, gelegen in een kuil middenin een park in het westen van Nijmegen. Inmiddels staat er een heus professioneel bouwpakketje in de kuil, maar tot de millenniumwisseling was het niets meer dan een heel groot gat waar tegen de schuin oplopende randen tribunes waren geplakt.
Het realiseren van de kuil in Nijmegen is, net als de carrière van Ron de Groot, voltooid volgens het concept dat ze bij de JOVD graag zien: het werd in de jaren ’30 met de hand uitgegraven door Nijmegenaren zonder baan. Er waren wel machines om zoiets te doen, maar in het kader van de verplichte werkverschaffing leek het de autoriteiten beter de werklozen handmatig de klus te laten klaren. Deze zinloze, loodzware werkverschaffing en het bloed, het zweet en de tranen die ermee gepaard gingen gaven de kuil de illustere bijnaam de Bloedkuul.
Wanneer André Hazes door de speakers van de Goffert klinkt zingen de supporters uit volle borst mee, dat heeft niets met de hang naar het Amsterdamse te maken, zoals een Ajax-supporter ooit tegen me beweerde, maar met het feit dat Nijmegen een geschiedenis heeft van bloed, zweet en tranen.
Ik wil niet beweren dat iedere NEC-supporter op de hoogte is van die geschiedenis van de Goffert, maar er zitten nog supporters die geëmotioneerd meezingen omdat ze die wel kennen, de geschiedenis van de Bloedkuul en misschien ook een beetje de geschiedenis van de assistent-trainer. De man die niet hogerop wilt omdat hij dan zijn club moet verlaten. Ik begrijp Bikkel wel.