Deze week verscheen het rapport van de United States Anti-Doping Agency. De media vatten het rapport in één zin samen: Lance Armstrong is de spil in een allesomvattende dopingmaffia. Maar is Armstrong de Grote Schuldige? Als je als lezer de tijd neemt om wat dieper in het 164 pagina’s tellende rapport te duiken, dan blijkt dat er meer krachten zijn die het dopinggebruik in de wielerwereld in stand houden.
In het rapport is de bekentenis van een destijds jonge Amerikaanse wielrenner David Zabriskie illustratief voor het ‘verdeel en heers’ klimaat in de wielerploeg. De cursieve passages in dit artikel zijn – vrij vertaalde – delen uit de verklaring die Zabriskie aflegde in deze zaak [USADA-rapport, pagina 113].
Zabriskie had zijn toevlucht gezocht in het wielrennen. Zijn vader was een paar jaar daarvoor overleden als gevolg van een drugsverslaving. Lange trainingsritten hadden een reinigende uitwerking op hem en waren een ontsnapping uit zijn moeilijke thuissituatie. Zabriskie had gezworen nooit toe te geven aan de verleiding om te gebruiken, om nooit zoals zijn vader te eindigen en zijn afhankelijkheid te voeden met en fysieke gezondheid te laten afhangen van drugs.
Maffiabaas
Hoewel Lance Armstrong een fervent voorstander van doping blijkt te zijn, maakt dit feit alleen hem niet direct tot de maffiabaas van een nietsontziend dopingapparaat. Eerder blijkt Armstrong, met in zijn kielzog zijn ploegleider Johan Bruyneel, te hebben gezorgd voor een vliegwieleffect. Iedere renner die in hun omgeving verkeerde werd in feite gesommeerd om ook ‘prestatiebevorderende middelen’ te nemen.
Ze ontmoetten elkaar in of nabij een café. Bruyneel kwam direct terzake. Hij en Del Moral [sportarts van het US Postal Service Team waar Armstrong voor reed, MK] hadden twee injecteerbare producten voor Zabriskie en Barry [Michael Barry, een vijf jaar oudere wielrenner van de ploeg, MK]. Iets dat bekend stond als ‘herstel’ en de verboden zuurstof booster, ook wel bekend als EPO.
Zabriskie was geshockeerd. Het was het begin van zijn derde jaar in het team en hij had zich niet gerealiseerd dat doping een vereiste zou zijn. Hij besefte uiteraard dat sommige renners in het peloton en vermoedelijk enkele teamgenoten hun successen behaalden met behulp van verboden middelen. Tot nu toe was hij echter grotendeels afgeschermd gebleven van de realiteit van drugsgebruik binnen het US Postal Service Team.
Ploegarts
Essentieel in het dopinggebruik waren de rollen van de ploegleider, Johan Bruyneel, en de ploegarts, Luis Garcia del Moral. Eerstgenoemde is een oud-wielrenner die in zijn autobiografie uit 2008 aangaf tijdens zijn carrière niet over de fysieke mogelijkheden te beschikken om een tastbare nalatenschap aan de wielerwereld te geven. Om alsnog zijn stempel op de wielersport te drukken, streefde hij als ploegleider het hoogst haalbare na. De tweede persoon is een Spaanse sportarts, die in 1999 door diezelfde Bruyneel bij de US Postal ploeg werd gehaald. Dit, omdat de reeds aanwezige sportarts Pedro Celaya volgens Armstrong en Bruyneel te weinig progressief was in het vertrekken van prestatiebevorderende middelen.
Zabriskie begon vragen te stellen. Hij was bang voor de implicaties van EPO op zijn gezondheid. […] David was bezorgd. Hij had het wielrennen omarmd om te ontsnappen aan een leven dat vergroeid was met drugs, en nu voelde hij dat hij geen nee kon zeggen en onder de goede zorgen van zijn mentor kon gedijen. Hij zocht steun bij Barry, maar deze had zijn keuze al gemaakt. Hij had besloten om EPO te gebruiken, en herhaalde de mening van Bruyneel dat EPO essentieel was om succes te behalen in het peloton.
De groep kwam weer bijeen in het appartement van Barry, waar zowel Zabriskie als Barry werden geïnjecteerd met EPO door dokter Del Moral. Zo begon een nieuwe fase in de wielercarrière van David Zabriskie – de dopingfase. Wielrennen was niet langer Davids vlucht van drugs. Toen hij die nacht naar huis ging, huilde hij de hele nacht.
Sociale druk
Gaat het hier om een individuele keuze of een keuze voortkomend uit sociale en prestatieve druk? Uit het rapport van het USADA wordt vooral duidelijk dat elke betrokken partij zijn eigen belang had om het dopingmechanisme in stand te houden. Bruyneel en Armstrong vanwege hun diepgeworteld verlangen om hun stempel van niet te evenaren succes te drukken op de wielersport, en de overige renners omdat zij deel wilden blijven uitmaken van het succes dat door de voorgaande mensen was geïnitieerd.
Het debat over de Grote Schuldige kan net zo goed gevoerd worden over de rol van de sportarts, Luis Garcia del Moral. Zijn betrokkenheid staat onomstotelijk vast, maar over zijn motieven staat geen woord in het rapport. Als dit financiële motieven zouden zijn, wekt dit bevreemding, aangezien Del Moral gewoon op de loonlijst van de ploeg stond. Misschien was hij bang dat hij net als de vorige teamarts zijn baan zou verliezen.
Verslavend
Ik stel mij voor dat innovatief en grensverleggend bezig zijn een positieve spanning met zich meebrengt die verslavend kan werken. Dit alles geeft een sportarts, die volgens medische ethiek handelt, echter geen enkel recht om zo’n sleutelrol te vertolken in een machine die onherstelbare schade toebrengt aan de twee werelden waarin hij zijn professie uitoefent: de sport en de gezondheidszorg.
Hoewel de handen van Armstrong en zeker ook Bruyneel absoluut niet in onschuld gewassen kunnen worden, dient juist een sportarts zich boven elke twijfel te verheffen. Sterker nog, het is de hoogste taak van de sportarts om ethische normen aangaande gezondheid te handhaven, teneinde de sporter te beschermen tegen de sportieve normen van de ploegleider en de commerciële belangen van de sponsor en de media.
Matthijs Kruk is sportpsycholoog VSPN® bij Sportgeest, waarvoor hij individuele sporters en teams mentaal traint en begeleidt. Kruk publiceerde eerder wetenschappelijke artikelen en columns in diverse sportmedia. Dit artikel verscheen eerder op Volkskrant.nl