De werkloosheid onder de jeugd stijgt. Niet alleen kunnen jongeren die klaar zijn met school of studie geen werk vinden, volgend jaar verliezen nog eens tienduizend jongeren hun bestaande baan. Die jongeren zijn niet lui, er is simpelweg geen werk. Als bedrijven al jonge mensen zoeken, gaat het om stageplekken zonder vergoeding, waar zonder blikken of blozen wél ervaring wordt gevraagd. Onder laagopgeleide jongeren gaat het percentage werklozen richting de vijftig procent. Waarom doet niemand wat?
Volgens het CBS is de jeugdwerkloosheid zeventien procent. Bijzonder hoogleraar Arbeidsmarkt en Ongelijkheid Wiemer Salverda plaatste daar afgelopen maandag in Nieuwsuur vraagtekens bij. Het CBS telt volgens hem alleen jongeren met een uitkering en jongeren die actief zoeken naar werk. Hij schat het werkelijke cijfer op twintig tot 25 procent. Nog erger is het wanneer we gaan splitsen naar opleidingsniveau. Salverda stelt dat onder laagopgeleide jongeren tussen de veertig en vijftig procent werkloos is.
Volgens onze minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Asscher is het helemaal niet zo erg. In Nieuwsuur zegt hij lachend dat we nog steeds tot de Europese top behoren. Ja, het gras is altijd ergens wel schraler dan bij ons. De overheid ziet het probleem eigenlijk alleen bij “jongeren zonder startkwalificatie en jongeren met een niet-westerse achtergrond”. Je vraagt je af of dat niet dezelfde groepen zijn en waar de regering het lef vandaan haalt om al die andere jongeren er dan maar in te laten stikken.
Er trekken maar weinig mensen ten strijde tegen de jeugdwerkloosheid. Een recente column van Volkskrant-columnist Aleid Truijens is exemplarisch voor hoe de gevestigde orde aankijkt tegen de jeugd en hun problemen. Truijens (1955, je verwacht het niet) schampert over werkloze jeugd. Ze zouden verwend zijn door hun ouders. Ze smaalt om het CV-vullen dat hen zogenaamd met de paplepel is ingegoten.
Truijens schrijft trouwens alleen over hoogopgeleide jongeren met ouders die pushten voor een gymnasiumadvies. Zo gaat dat eigenlijk altijd als media het over jongeren hebben. Voor hen wonen jongeren allemaal in Amsterdam en studeren ze allemaal geschiedenis, filosofie of – als een opiniemaker zijn walging wil tonen – communicatiewetenschap. Dat een kapster uit Middelburg ook twintiger kan zijn gaat er niet in.
Als je over jongeren schrijft, schijn je iets te moeten zeggen over sociale media. Ook Truijens doet dat: dankzij sociale media zouden jongeren van nu niet opgewassen zijn tegen afwijzing. Lees je over jongeren, dan krijg je iets over verzonnen ziektes als FOMO of kul dat ze blijven zitten dankzij sociale media. Dit wakkert het idee aan dat de jeugd van tegenwoordig zelfgenoegzaam zou zijn. Ze zouden de vaardigheden missen die ouderen (opnieuw: je verwacht het niet) wel hadden. Dit vertoog maakt het extra makkelijk voor babyboomers om zich niet verantwoordelijk te voelen.
De toekomst ziet er somber uit voor jonge mensen. Het is prijzenswaardig dat zo veel van hen daarbij positief blijven. Niet eerder bleven jongeren zo lang thuis wonen als nu. Dat vinden ze vaak niet erg, want ze kunnen het – gemiddeld gezien – beter met hun ouders vinden dan generaties voor hen. Zonder mokken schikken ze zich in hun lot. Daar kunnen ouderen (hoi Henk Krol!) nog een puntje aan zuigen.
Het bestrijden van de jeugdwerkloosheid vraagt om een herstel van de economie. Het is inmiddels zo klaar als een klontje dat dat niet gaat gebeuren. De vijftig miljoen voor bestrijding van de jeugdwerkloosheid die de regering voorstelt en de extra dertig die de EU ons toespeelt zijn druppels op een gloeiende plaat. Er is veel nodig en van alles mogelijk, zoals het afschaffen van de flexwet, het opzetten van scholingspools, de inzet van loonkostensubsidie en het verbieden van onbetaalde stages. Maar het begint met het serieus nemen. Houd eens op met lachen, Asscher.