Vroeger -ja we gaan het over vroeger hebben- woonde er in café East of Eden een enorme rode kater. Zoals het een cafékat betaamt lag het gevaarte meestentijds leptosoom op de verwarming of in de zon in de serre, in één van de rotan stoelen. Je moest altijd even kijken voordat je neerplofte, dus. Ik ben de naam van het beest vergeten. Het was iets korts, Hollands meen ik; Joop, Arie?
Hij was zo volgevreten en blasé van alle aandacht van de bezoekers, dat hij zich niet verwaardigde van zijn plek te komen als iemand flemend een stukje leverworst op poeshoogte heen en weer zwaaide. Men zag hem alleen bewegen als er een klein, loslopend kind in de zaak was dat hem ontdekte, en “POESIE” gillend zijn kant op drentelde. Dan sukkelde hij naar boven, zijn hangbuik slingerend tussen zijn pootjes.
Op een dag was hij weg, ik denk dood want hij werd zelfs voor zijn doen op den duur wel érg lethargisch. Ik vraag me af of zijn rossig kadaver niet nog een paar dagen in zo’n rotan serrestoel lag, eer men door de stank pas ontdekte dat Joop (of Arie, of Frits) ons ontslapen was.
Dit alles vond plaats in de Oudheid, toen iedereen nog gewoon gezellig rookte, binnen, en café East of Eden niet alleen nog bestond, maar zelfs nog niet verbouwd was. Bij die verbouwing gingen de rotan stoelen eruit en kwamen er banken voor in de plaats. De tochtige, houten serre met gammel glas-in-lood bleef natuurlijk gewoon. Wat heel knap gedaan was: ook na de renovatie bleef het café afgetrapt en sleets. Er kwam geen poes meer.
Laatst was ik, thuiswerker, een paar uur verdreven van mijn werkplek. De werkster kwam en ik geef haar poetsende furie graag ongehinderd vrij baan. Dat is wat ik mezelf wijsmaak althans, eigenlijk voel ik me gewoon enorm opgelaten om een ander mijn troep te laten opkuisen terwijl ik zit te tikken. Anyway, ik moest even wieberen en toog naar de plek waar ooit kater Wim (Joep? Teun?) zijn buikje liet aanwarmen door de middagzon.
Er zit nu een naargeestige hipstertent, de elegante fin-de-siecle serre is vervangen door een gevaarte van zwart staal en glas, er is niks kapot of gammel maar wel is er een ironische schrootjesmuur want dat hoort zo. Binnen rook het niet naar rook maar naar een ondefinieerbaar riolig bouquet van antiseptisch schoonmaakmiddel, pens of een ander type orgaanvlees, en koffie. Café’s, met name die in oude binnensteden met kelder of souterrain, stinken sinds het rookverbod.
Geen rokerige lucht meer. Geen East of Eden meer. En nou zijn bejaarde cafékatten ook al paria’s. Ik drink wel thuis, en bied de werkster ook een jajem aan als ze er is, en ik zal haar vragen om een béétje kattenhaar te laten liggen. Voor de gezelligheid, net als vroeger.