Het waren er nogal een hoop deze week. Prominente Nederlandse die hun laatste adem uitbliezen. Of het nou ging om voetballer Coen Moulijn, oud-staatssecretaris Albert Jan Evenhuis, wielrenner Peter Post of Albert Heijn Jr. Eén ding hebben zij gemeen: al een tijd stonden zij niet meer nadrukkelijk in de spotlights, maar na hun dood was daar ineens de loftrompet. Een vreemde gewaarwording. Het is traditie geworden om mensen na hun dood te eren. Superlatieven schieten tekort. Wat zij precies betekend hebben doet er niet eens zoveel toe. Natuurlijk was Coen Moulijn een grote voetballer. Zo groot, dat Feyenoord oer-Feyenoorder Ruben Schaken naar de begrafenis stuurde als afvaardiging van de selectie, omdat hij toevallig geblesseerd was. De rest ging lekker trainen in Oman.
Wanneer je burgemeester Aboutaleb vervolgens bij de begrafenis ziet spreken, staat het schaamrood je pas echt op je kaken. Stotterend en met gemaakte emotie hakkelt Aboutaleb een end weg. Hij mist een bepaalde affiniteit met zijn speech, alsof het door een werknemer die toevallig vroeger naar Feyenoord ging is geschreven en de burgervader het een kwartier voor zijn moment suprême in de handen kreeg gedrukt. Aboutaleb maakt zich vast populair bij de fanatieke aanhang. Mooie woorden spreken over hun held, en dat zo vlak voor de aanstaande provinciale statenverkiezing. Tactisch sterk, menselijk zwak. “Coen is van ons, een echte Rotterdammer…” Blablabla. Vervang de voornaam en de speech voor de volgende bekende Rotterdammer die overlijdt, is af.
Aboutaleb was niet de enige die zichzelf deze week als attente sociale jongen in de kijker probeerde te spelen. Erben Wennemars reageerde via zijn Twitter als volgt op het overlijden van wielerlegende Peter Post: RUST ZACHT PETER POST. Dat moet dan mooi en ontroerend zijn. Nou, mooi en ontroerend mijn reet. Zou Wennemars wekelijks gebeld hebben om te vragen hoe het ging met Peter de laatste weken? Zijn hand hebben vastgehouden, zijn lievelingsbidon hebben gepoetst? Peter hebben gesmeekt nog één keer op te schakelen naar het buitenblad en te vechten? Zou mooi zijn, maar de kans is klein.
Eigen straat
Naast al deze recente voorbeelden was er ook nog nieuws rondom Robert Enke. De Duitse doelman die zichzelf een jaar geleden van het leven beroofde, krijgt namelijk een straat naar zich vernoemd, net als Moulijn overigens. Jawel, het staat er echt. Een eigen straat. Ik heb altijd gedacht dat zoiets puur was voorbestemd aan helden. Twee kinderen en een vrouw achterlaten omdat je de druk van het voetballen niet aankan, noem dat maar eens heldhaftig gedrag.
En natuurlijk wordt er gespeecht tijdens de onthulling van het straatnaambordje. “Lieve Robert. Als burgemeester van Hannover is het mij een grote eer deze straat te openen. Jouw laatste duik was geen weergaloze redding. Voor jou was het als een schot in het kruis. Een verlossend, winnend doelpunt. Bij elke overwinning hoort een verliezer. Lieve Robert, er zijn nu heel veel verliezers, maar dat geeft niet. Jij hebt je rust gevonden. Hannover heeft afscheid genomen van de beste keeper die deze club ooit gekend heeft. En ik weet, lieve Robert, dat elke bal die rakelings langs ons eigen doel verdwijnt een beetje hulp van boven kent.”
KNVB-bobo
Waar komt dat schijnheilige toch vandaan? Ik zal nooit vergeten dat er ooit in het oude Oosterparkstadion een minuut stilte werd gehouden voor één of andere KNVB-bobo. Niemand had de beste man ooit gezien of gesproken, niemand zat dan ook te wachten op een verplicht gedenkmoment. Toch is het in het stadion muisstil. Dan gaat een telefoon af. Er wordt opgenomen. “Ha moi Bert! Wat zeg je? Ja ik zit even in een minuut stilte, ik bel je straks even terug!” Iedereen lachen, weg voorgeprogrammeerde herdenking.
Op het eerste gezicht natuurlijk behoorlijk respectloos, maar als je er langer over nadenkt is dat ook maar relatief. Is het niet veel respectlozer mensen na hun dood ineens tot beste maatje, voorbeeldfiguur of held te benoemen om zo goed over te komen bij de buitenwereld? Dat gemaakte en gespeelde positieve sentiment, daar moeten we snel van af.
Joost Bakker rekent voor zijn dood nog op een eigen straat en/of standbeeld.