Ons land heeft zowaar zijn naam verleend aan een wereldwijd beruchte kwaal. De Hollandse ziekte: dat is de inkomsten van het aardgas er doorheen jagen in plaats van een potje voor later te creëren zoals ze in Noorwegen deden met de baten van de oliewinning (inmiddels zit er maar liefst 1 biljoen euro in). Dat aardgasgeld zou trouwens nu mooi van pas komen bij het vergoeden van de aardbevingsschade aan de Grunningers, want dat kan aardig gaan oplopen.
Maar de Hollandse ziekte staat inmiddels ook voor een ander fenomeen: een mengeling van domineesmoralisme en arrogantie waarmee we de wereld tegemoet treden. Eeuwen geleden lieten we er al ons op voorstaan een door God uitverkoren volk te zijn, zoals ook de filosoof Descartes vaststelde: ‘God schiep de wereld, maar de Hollanders schiepen Holland.’ Als je je eigen land uit een moerasdelta weet te trekken en als je er ook nog eens in slaagt in een vroeg stadium onafhankelijk te worden door de Spanjaarden eruit te schoppen, ja dan wil je de rest van de wereld wel eens een poepje laten ruiken.
Maar soms kunnen Nederlanders ook volharden in het superioriteitsdenken lang nadat het kleed eronder is weggetrokken. Dat brengt me (vooruit, nog één keer dan) bij het voetbal omdat de deprimerende staat van het Nederlandse voetbal en de manier waarop we ermee omgaan zo goed laat zien waar zelfoverschatting en gebrek aan veranderingsgezindheid toe kunnen leiden. Mijn vorige column over de verering van Johan Cruijff die daar op inhaakte zorgde voor de nodige consternatie (‘Kom niet aan onze Jopie!’) in vak R en ook daarom lijkt wat extra toelichting wel op zijn plaats.
Zeker nu de KNVB de op het internationale voetbaltoneel uitgerangeerde Ronald Koeman als bondscoach heeft aangesteld en daarmee wederom blijkt geeft te blijven steken in behoudzucht, tekenend voor de ons-kent-ons-cultuur in het Nederlandse voetbal, zoals de schrijver Simon Kuper vaststelde. Even ter herinnering: op de FIFA-ranglijst van nationale teams staat Nederland inmiddels op nummer 21, achter Kroatië, IJsland en Wales (niet eens een echt land, maar toch beter). Als het gaat om de sterkte van onze competitie zijn we op de UEFA-lijst gezakt naar de twaalfde plaats, waar we landen als Turkije, Oekraïne en Oostenrijk voor ons hebben.
In Duitsland pakten de trainers en bestuurders het anders aan toen het even wat minder ging: ze keken rond in het buitenland en namen moderne methodes en inzichten over waarvan niet alleen het nationale elftal profiteerde (onder leiding van Jürgen Klinsmann en Joachim Löw) maar waarmee innovatieve trainers als Jürgen Klopp en Domenico Tedesco ook de clubs in Duitsland nieuwe impulsen gaven. In Nederland echter wanen de voetbalbobo’s zich nog steeds superieur met de zogeheten Hollandse School en vertikken het de ramen open te zetten of eens een buitenlander als bondscoach in te huren.
Dat meerderwaardigheidscomplex heeft volgens mij ook veel te maken met de plaats en de houding van Johan Cruijff in het Nederlandse voetbal nadat zijn trainersloopbaan bij Barcelona in 1996 tot een (teleurstellend) einde kwam. Cruijff was de beste voetballer ter wereld maar als trainer was hij minder succesvol. Tijdens zijn drie seizoenen bij Ajax, deels als technisch directeur, in de jaren tachtig slaagde hij er niet één keer in de landstitel te veroveren. Bij Barcelona haalde hij wel bekers binnen (onder meer vier landstitels en een Europacup I) maar hij was niet de succesvolste coach van Barcelona. Dat was Pep Guardiola die in aanzienlijk minder tijd – vier seizoenen tegen de acht van Cruijff – veel meer prijzen in de wacht sleepte.
Pep Guardiola benadrukt steeds dat hij veel aan zijn leermeester Johan Cruijff te danken heeft, maar waar de trainerscarrière van Cruijff smoorde in slechte resultaten, conflicten en nepotisme (hij stelde zijn zoon en schoonzoon op, geen van beiden topvoetballers) was Guardiola na zijn periode bij Barcelona ook bij andere clubs succesvol met oogstrelend voetbal dat immer evolueert. Cruijff daarentegen ontpopte zich als de eeuwige betweter buiten het veld die het na Barcelona niet meer aandurfde om verantwoordelijkheid te dragen voor een team. Ja, een paar jaar als coach van Catalonië, maar dat is niet echt serieus te nemen omdat het elftal aan geen enkel officieel kampioenschap mag meedoen.
Dat gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef viel al vroeg in zijn carrière als speler bij Ajax op. Er werd toen hij 18 was een psychologisch rapport over hem opgesteld met de volgende conclusies: ‘Johan wil haantje de voorste zijn, voelt zich gauw bedreigd en ageert. Denkt alleen aan zichzelf, niet aan de indruk die hij op anderen maakt. Hij heeft behoefte aan aandacht.’ Cruijff werd aangeraden een hond te nemen, om wat verantwoordelijkheidsgevoel te ontwikkelen.
Het icoon Johan Cruijff en zijn voetballeer, het Cruijffianisme, hebben veel betekend voor het Nederlandse voetbal in de laatste decennia van de vorige eeuw, maar het aantrekkelijke, aanvallende voetbal dat hij propageerde is in de handen van talentloze navolgers in de Lage Landen verworden tot het zielloos rondspelen van de bal op eigen helft. Inmiddels zijn we links en rechts voorbij gestreefd door landen en clubs die post-Cruijffiaans voetballen. Daarom is het tijd de dogma’s van weleer te achter te laten in het voetbalmuseum waar ook Johan Cruijff een voorname plaats heeft en de modernisering van het voetbal – zoals: diep in plaats van breed spelen en de bal snel terugveroveren, meer trainen op uithoudingsvermogen en fitheid van de spelers, en het televisiegeld in de Eredivisie gelijkwaardiger verdelen zodat er niet langer slechts drie topclubs (Ajax, Feyenoord en PSV) zijn waarvoor de rest als sparring partner mag dienen – die hier al zo lang op zich laat wachten voortvarend ter hand te nemen.