Op 18 mei 2018 oordeelde de wrakingskamer dat de rechters die over Geert Wilders zouden moeten oordelen, moeten worden vervangen. Zij hebben vooringenomenheid aan de dag gelegd. Zij achtten het niet nodig Wilders’ minder-Marokkanen uitspraak te vergelijken met Pechtold’s uitspraak dat hij de eerste Rus nog moet tegenkomen die zelf zijn fouten rechtzet. Waren niet allebei de uitspraken van Wilders en Pechtold discriminerend? Hoe kon het dan zijn dat Wilders wel en Pechtold niet vervolgd wordt?
Op diezelfde dag zat strafrechtgeleerde Theo de Roos in Nieuwsuur om de zaak uit te leggen. De Roos gaf de wrakingskamer gelijk. Ook de uitspraak van Pechtold, vindt De Roos, is een “discriminatoire uitspraak”. Zou De Roos daar gelijk in hebben?
Vooropgesteld dit: ik ben het geheel eens met de wrakingskamer en ook met De Roos dat de rechters uit het Hof moesten worden gewraakt. De reden daarvoor is echter veel verder strekkend dan wat De Roos aanvoert, namelijk dat “ook Pechtold” zich schuldig zou hebben gemaakt aan een discriminerende uitspraak. Mijn punt is: het vervolgen van mensen (zowel Pechtold als ook Wilders) voor generaliserende uitspraken zou überhaupt moeten worden gestopt. Dit proces moet dus niet worden uitgesteld, het moet worden afgeblazen. En toekomstige processen moeten worden ontmoedigd. We moeten stoppen met het strafrechtelijk vervolgen van iedereen die een generaliserende uitspraak doet. Ik ga nu proberen dat uit te leggen.
Wat De Roos met elkaar verwart zijn “discriminatoire uitspraken” met “generaliserende uitspraken”. Dat is overigens niet zo heel vreemd, want veel mensen maken die fout. De Roos lijkt in de ban van een populaire misvatting dat elke generaliserende uitspraak een discriminatoire uitspraak is. Of, wat hetzelfde is, elke uitspraak die generaliseert maakt ten onrechte onderscheid tussen situaties. Maar is generalisatie wel altijd discriminatoir? Mijn antwoord zou zijn: welnee. Daar vanuit gaan is zelfs heel schadelijk. Ik zal dat illustreren met een voorbeeld.
Neem ezel Ans. Ans is een lieve ezel. Zij stoot zich vaak aan dezelfde steen. Na één keer stoten heeft Ans nog niets geleerd. Na twee keer ook niet. Ans stoot zich, net als de spreekwoordelijke ezel, telkens aan dezelfde steen.
Maar mensen zijn geen ezels. Die stoten zich niet telkens aan dezelfde steen. Mensen leren, als het goed is (dat wil zeggen als ze geen ezelachtig gedrag vertonen) uit onprettige ervaringen uit het verleden.
Hoe komt dat? Welk speciaal vermogen hebben mensen dat ezels missen? Het antwoord is: generaliseren. De mens kan op basis van enkele particuliere ervaringen een algemene conclusie trekken. Dus als de mens zich een paar keer aan een steen stoot, komt de gedachte op: “Misschien zijn al die stenen wel hard? Laat ik niet telkens mijn tenen open halen aan een nieuwe steen; er is iets mis met al die stenen.”
Op dat basale principe van generalisatie is de hele menselijke beschaving gebaseerd. En in ieder geval de wetenschap. Wie zou zeggen “je mag niet generaliseren”, die kan de universiteiten wel sluiten. Want op het opstellen van algemene wetmatigheden is, nogmaals, de hele wetenschap gebaseerd.
Wat voor stenen geldt, geldt ook voor Russen. Als je een Rus tegenkomt die zijn fouten niet rechtzet, is dat op zichzelf een interessant stuk informatie over de werkelijkheid. En stel je ontmoet nog een Rus, en wat denk je? Ook die zet zijn fouten niet recht. Weer een Rus, een derde, ah, en wéér zet hij zijn fouten niet recht. Dan komt bij de verstandige mens, in tegenstelling tot ezel Ans, de gedachte boven: “Misschien geldt wel voor alle Russen dat zij hun fouten niet rechtzetten”.
Nu heeft Alexander Pechtold zijn generalisatie op een bijzondere manier geformuleerd, namelijk Popperiaans. Dat verwijst naar de filosoof Karl Popper (1902-1994) die had geconstateerd dat je op basis van telkens nieuwe stenen (of telkens nieuwe Russen) nooit een volledig betrouwbare generalisatie kan baseren. Immers de hoeveelheid stenen en Russen die je moet controleren om te rechtvaardigen “alle stenen zijn hard” of “alle Russen zetten hun fouten niet recht” is oneindig groot. Dus Popper zei: in de wetenschap moet je daarom niet zeggen “alle stenen zijn hard” of “alle Russen zetten hun fouten niet recht”, maar “het kan niet zo zijn dat je een niet harde steen tegenkomt”. Of: “het kan niet zo zijn dat je een Rus tegenkomt die zijn fouten erkent”.
De formulering die Pechtold koos, is dus wetenschapsfilosofisch nog interessant ook. Pechtold is op zoek naar een Rus die zijn fouten rechtzet. Dat is wetenschapsfilosofisch helemaal volgens het boekje. En dat zogenaamde “onderzoek” naar de opmerkingen van Pechtold en Wilders dat nu zou moeten plaatsvinden, dat onderzoek gaat helemaal vastlopen. Er valt namelijk helemaal niks te onderzoeken. Het wettelijk systeem is op de verkeerde uitgangspunten gebaseerd en commentatoren raken steeds meer verstrikt in mistige formuleringen om dat te verhullen. Pechtold moet niet worden vervolgd en Wilders ook niet. Je moet er lustig op los kunnen generaliseren over stenen, Russen en Marokkanen.