De kraamweek moet in bed. Onwerkelijk: op al mijn wenken bediend door een fantastische kraamhulp en mijn even fantastische familie. En ondertussen lig ik maar in dat wiegje te staren. Wat heeft hij mooie pianohandjes. En grote voeten. En mijn mond. En wat kijkt hij wakker. En wat heeft hij veel haar. Maf haar ook. En wat is hij lief als hij niest. En als hij gaapt. En als hij in zijn oogjes wrijft. Wat is hij lief, eigenlijk gewoon. Komt dat uit mij?
De vader belt om me te feliciteren. Ik feliciteer hem ook maar, “I guess”. Het wordt een lang en fijn, haast gezellig, gesprek. Maar afgesloten met “tot ooit”. Soort van dan: hij wil facebookvrienden blijven. En dus doen waar Facebook voor bedoeld is: stiekem kijken.
“Spreek ik met de moeder van S****?” De eerste van ontelbare.
Moe-der. Moe-der. Moeder.
Zoontje. Zoon. S****.
Gezin!