Een half jaar lang, van eind 2008 tot de zomer van 2009, hielden ambtenaren van het ministerie van Landbouw de alarmerende waarheid geheim. Een derde van de geitenfokkerijen was besmet met Q-koorts. Dat bleek uit een test van geitenmelk, opgeslagen in tanks bij de boeren. Het was een nationale ramp. Maar de ambtenaren vonden het niet nodig om de minister Verburg in te lichten. Of beter, niet verstandig. De reden daarvoor, zo kreeg het programma Nieuwsuur te horen, luidde: ‘Omdat de voorlopige uitslagen van lopend onderzoek geen onverwacht beeld gaven, nog niet alle melkmonsters onderzocht waren en de herhaalbaarheid van de uitslagen nog onderzocht moest worden.’
Met andere woorden: eigenlijk wist men van tevoren al dat de zaak er érg slecht voor stond (het was niet echt nieuws, dus de minister hoefde niks te horen), en daarbij kwam dat je de uitslag ‘voorlopig’ kunt noemen omdat je altijd nog meer monsters kunt onderzoeken (tot in het oneindige), en bovendien moest de test nog getest worden. Dat laatste argument is interessant. Het kwam ongetwijfeld uit de hoek van de betrokken wetenschappers. Ook die dragen schuld aan dit drama.
Zeker, een test moet, voordat je erop kunt vertrouwen, ‘gevalideerd’ worden. Je moet weten of hetzelfde monster bij herhaalde meting dezelfde uitslag geeft. De vraag is echter of dat in dit geval nodig was. Q-koorts was hier zeldzaam, maar is in Zuid-Frankrijk al decennia endemisch. Ze hebben daar ruime ervaring met het virus, en met testen. De test kwam van een Frans bedrijf, is aldaar gevalideerd, en wordt al jaren aan Franse geitenfokkers geleverd. Waarom hier opnieuw valideren?
Omdat de vaderlandse deskundigen ook iets te doen willen hebben. Omdat ze ook expert willen worden. Ook willen publiceren. Omdat ze niet voortdurend willen zeggen: dat hebben de Fransen onderzocht. Ze willen scóren! En die scoringsdrift heeft heel wat veroorzaakt. Zes dagen geleden kwam de Franse Q-koorts-expert Didier Raoult, op bezoek in Nederland. Tijdens een bijeenkomst van de KNAW haalde hij vernietigend uit naar de Nederlandse wetenschappelijke cultuur rond dit onderwerp. Veel onderzoek was beneden de maat. En veel onderzoek was overbodig – dat was al veel eerder en veel beter in Frankrijk gedaan. Tijdverspilling, dát was het. Verspilling van kostbare tijd, om precies te zijn. Roel Coutinho, directeur van het RIVM probeerde die dag nog wat scherven te redden. Het onderzoek was toch wel nuttig, want nu hadden ze kennis vergaard ‘over een ziekte waarvan we nog weinig wisten.’ Precies, dáár zit het probleem. In plaats van opnieuw het wiel uit te vinden, opdat ze ook hier de expert konden uithangen (net zoals Didier dat met verve deed in Amsterdam), had Coutinho gewoon, heel nederig, maar wel zo effectief, Frankrijk kunnen bellen.
Maar wetenschappers willen zoiets zélf doen. Dus wilden ze die allang geteste test nóg een keertje testen. Wie weet is het gras hier anders. Of de geit. En die ambtenaren op het ministerie vonden dat een prima idee. Dat gaf weer een paar maanden de tijd om een oplossing te verzinnen. De minister, die kon maar beter van niks weten. Dan werd het politiek, en dan weet je maar nooit hoe je carrière afloopt.
Hoogmoed en angst versterkten elkaar – en maakten het probleem nóg groter.