De manier waarop de ontwikkelingsorganisaties geld over de derde wereld uitsmeren is niet meer van deze tijd. Ontwikkelingssamenwerking is nodig, misschien wel meer dan ooit, maar Nederlandse ontwikkelingsorganisaties hadden ook een ander doel: het betrekken van de Nederlanders bij ontwikkelingssamenwerking. Door een nieuwe bestuurlijke inrichting, groupthink en het onderdeel worden van een internationale organisatie waar geen Nederlandse sturing op is, is het tijd om de ontwikkelingssamenwerking anders in te richten.
Lang, lang geleden was NOVIB een organisatie waarin het Nederlandse middenveld kon meebeslissen over hoe ontwikkelingssamenwerkingsgelden besteed konden worden. Daartoe was er een Algemeen Bestuur, waar allerlei Nederlandse maatschappelijke organisaties in zaten. Op enig moment is men gaan nadenken over het opnieuw inrichten van de bestuurlijke aansturing, werd het Algemeen Bestuur op grotere afstand gezet, op termijn kwam er een Raad van Toezicht, en leidde de toenadering tussen Oxfam en Novib in 1994 tot verregaande samenwerking.
Ik was daar geen voorstander van. Om te beginnen was NOVIB een Nederlandse organisatie, waarbij door betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld (een beetje) controle en sturing was op wat er met Nederlands belastinggeld gebeurt. Door je te onderwerpen aan een internationale organisatie, geef je dat op. Ten tweede wist ik dat Oxfam niet overal een goede naam had; ik kon me heel wat voorstellen bij internationale samenwerking tussen de organisaties, maar als je profiteert van een goede reputatie van een partner, lijd je ook schade als die partner reputatieschade oploopt. Om wat voor reden dan ook. Ten derde zie je over het algemeen dat hoe groter en zakelijker organisaties worden, hoe groter de kans is dat er groupthink ontstaat: een systeem waarin een zelfgecreëerde werkelijkheid gedeeld wordt door een steeds kleinere groep mensen die iedere kritiek van buiten die groep ziet als een aanval en krampachtig vasthoudt aan de eigen normen en waarden.
Het feit dat Oxfam-novib nu zich geen raad weet met de informatie die verspreid wordt over excessen die zich voordeden in Haiti, leidt dan ook tot enige schadenfreude. Eventjes maar, want het gevoel van “zie je wel; ik heb het vijfentwintig jaar geleden allemaal al voorspeld” wordt overstemd door andere gevoelens. Voor het beeld van uit het rijke westen afkomstige hulporganisaties in landen die hulp ontvangen is het verschrikkelijk: dit is zo enorm in tegenspraak met wat ontwikkelingswerk beoogt, namelijk mensen een onafhankelijk bestaan op te doen bouwen. Voor deze organisaties is het natuurlijk ook niet goed: ze hebben al honderden afmeldingen ontvangen en grote reputatieschade opgelopen. Maar het ergste is: het voedt het cynisme over ontwikkelingswerk.
In essentie was het anders. Toen in 1957 Prins Bernhard de openbare bestuursvergadering van de Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand opende, legde hij de centrale uitgangspunten van de organisatie voor: “de organisatie van ‘ons Nederlanders’, opgebouwd uit alle geledingen van ons volk, verzekerd van de sympathie van de regering, de medewerking der politieke partijen, en van alle in onze samenleving optredende belangrijke bonden, organisaties, groeperingen en stromingen“. En, even later: “Niet minder dan het hele Nederlandse volk zal moeten worden bereikt. Wij mogen daarbij gelukkig rekenen op de medewerking van de Commissarissen der Koningin, en ik twijfel er niet aan, of de gewestelijke en plaatselijke autoriteiten, lokale leiders van de aan onze organisatie participerende verenigingen, zullen voor de verwerkelijking van een dergelijke brede en diep doordringende propaganda en voorlichting en tevens te zijner tijd bijeenzamelen der nodige gelden al het mogelijke willen doen”. Met andere woorden: NOVIB beoogde een organisatie te zijn die primair gebruik maakte van lokale betrokkenheid om geld in te zamelen voor ontwikkelingssamenwerking. Juist het toen bestaande brede maatschappelijke draagvlak leidde ertoe dat NOVIB sinds jaren voor een groot gedeelte kon overleven met overheidssteun.
Er werden veel goede dingen gedaan. Maar met het op afstand zetten van het maatschappelijk middenveld (toegeven: ook het maatschappelijk middenveld veranderde) werd de politieke controle op NOVIB verambtelijkt en minder geborgd in de samenleving. De organisaties vertrokken en het bestuur werd “professioneel” (ik gebruik de grootst mogelijke aanhalingstekens). Dit alles leidde tot onbegrijpelijke taal die alleen door een klein groepje specialisten begrepen werd (ik herinner me bijvoorbeeld “gendertools”) en onbegrijpelijke keuzes. Fraude bij zakelijke partners en politieke doelen nastreven die eigenlijk alleen geborgd waren in de eigen voorkeuren van de besturende elite. “Ongecontroleerd hobbyisme” noemde NRC het in 1991. Ik denk niet dat het veel beter is geworden. Er is in ieder geval, nu de organisatie alleen nog bestuurd wordt door een directie en een Raad van Toezicht, al helemaal geen betrokkenheid meer van organisaties.
Ontwikkelingssamenwerking is nodig. De uitzichtloze situatie waar sommige mensen in leven is onfatsoenlijk en onverteerbaar. Fatsoenlijke mensen helpen andere mensen dan ook. Het geven is daarbij minstens zo belangrijk als het ontvangen. Het geven van geld, of beter: het investeren in mogelijkheden van anderen om iets beters te bereiken dan ze hebben of zijn, is één van de hoogste en belangrijkste menselijke activiteiten. Het bewijst dat mensen mensen zijn, en geen solitaire dieren die alleen voor zichzelf of de eigen groep opkomen uit lijfsbehoud. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de grote religies צדקה, صدقة en caritas bevorderen.
Gelukkig wordt er veel aan liefdadigheid gedaan. Zelfs mensen die hun hele leven bezig zijn geweest met het bij elkaar schrapen van geld, soms ten koste van anderen, richten fondsen op. Er is vaak geen tekort aan vrijwilligers. Het ligt in de menselijke natuur om betrokken te willen zijn, en anderen te helpen. Dat is niet het alleenrecht van ontwikkelingsorganisaties.
Het model van Oxfam/Novib is achterhaald. Aangezien het grootste gedeelte van de inkomsten van overheden afkomstig is, kunnen de taakstelling en controle beter plaatsvinden door die overheid. Die is immers wel geborgd in de samenleving, al is het maar formeel. Voor de uitvoering kunnen dan onafhankelijke lokale ondernemers gevonden worden. Als de Nederlandse uitvoeringsorganisatie een agentschap wordt, kan het zich meteen weer bezig gaan houden met die andere kerntaak: het betrekken van inwoners van Nederland bij ontwikkelingssamenwerking. Niet door ze aan te spreken op hun schuldgevoel, maar op hun aangeboren gevoel voor het beter maken van de wereld. Niet door bij te dragen aan onbegrijpelijke projecten met vage politieke doelen, maar door ook Nederlanders te faciliteren het zelf te doen.