We hebben haast een kabinet. Eén van de nadelen van het besturen van een democratie als Nederland (in plaats van, bijvoorbeeld, een dictatuur) is dat je met enorm veel mensen rekening hebt te houden voor je een goed idee kan omzetten in beleid. Er is langjarig beleid dat je niet zomaar kan veranderen, er is Europese regelgeving, het wordt over het algemeen als niet netjes beschouwd als je de rechten of meningen van mensen die het niet met je eens zijn of die een andere achtergrond hebben dan die de meerderheid van een land heeft, veronachtzaamt. Kortom: het besturen van een land als Nederland is een marginale bezigheid.
Op 14 maart 2017 , dus zo’n 22 weken geleden, bood Rutte het ontslag van zijn kabinet aan de Koning aan. Sinds die dag (maar eigenlijk al veel langer) volgen we dagkoersen: een partij die wel of niet meedoet, een akkoord over het één of ander dat gelekt wordt en waar we ons dan met zijn allen druk over kunnen maken, wie zal waar zitten. Kortom: de discussie over politieke gaat niet over politieke onderwerpen, maar over de politiek zelf. Formeren is ook voor ons faseren, en de fase waar we nu in zitten is die van het wachten op een regeerakkoord. Als dat er eenmaal is, verloopt de fase die daarop volgt, die van de politieke discussie daarover, voorspelbaar: de oppositie zal de regerende partijen betichten van “gemiste kansen”, “weinig daadkracht” en “verkeerde prioriteiten”; de regerende partijen zullen extern het akkoord verdedigen als een panacee voor de huidige problemen en, in het geval van kritiek van de eigen achterban, intern uitleggen dat er nu eenmaal compromissen gesloten moesten worden en dat het allemaal veel erger had kunnen zijn.
Het regeerakkoord zelf is een prachtige lijst met bestuurlijke ambities en een inhoudelijke en communicatieve leidraad voor het bestuurlijk handelen van de nieuwe Regering. Maar weinig meer dan dat. De werkelijkheid is weerbarstiger. De politieke realiteit wordt bepaald in het samenspel van de Europese samenwerking, lokaal beleid, aan de hand van langjarige thema’s (oorlogen, vluchtelingenproblematiek, wereldeconomie) en incidenten (terrorisme, natuurrampen, publicitaire relletjes) en het succes van het volgende Kabinet Rutte ontstaat dan ook nog eens aan de hand van hoe de relatie met de pers en andere media zal zijn. Kortom: de functie van het regeerakkoord is beperkt.
Tot zover niets nieuws. Zo wordt altijd geformeerd. Maar wat wel nieuw is, is de immense en steeds harder klinkende systeemkritiek. Steeds meer politici en anderen die zich met de politieke macht bezighouden spreken zich uit over het algemeen feilen van de overheid en de democratie, en dat het maar eens afgelopen moet zijn met dat telkens maar rekening houden met de belangen van anderen. Europa, mensen met een andere mening, mensen met een andere achtergrond: ze moeten allemaal maar eens een toontje lager zingen. Het gaat nu om óns. Eigen volk eerst. Of zo.
Die systeemkritiek kan niet langer afgedaan worden als politieke curiositeit. In andere landen zien we dat onder invloed van die systeemkritiek de democratie wankelt of zelfs afgebroken wordt. Dat kan ook zomaar in Nederland gebeuren. In weerwil van wat wij zelf graag over onszelf denken, is onze democratie beperkt. Dat heeft zijn voordelen: sommige dingen kunnen informeel geregeld worden, en we houden de boel graag bij elkaar, maar kan ook tot frustratie leiden, en tot versterking van de roep om een sterk leiderschap dat al onze problemen even zal oplossen. In het ergste geval is het niet ondenkbaar dat antidemocratische krachten ook in Nederland grote macht zullen krijgen.
In 1994 schreven Rudy Andeweg en Herman van Gunsteren het boek “Het grote ongenoegen”. Hierin werd de kloof beschreven die tussen politiek en burger bestond. Sommige politici schrokken zich een hoedje en namen plaats in de jury van Waku-waku, gingen van voetbal houden of hielden zich bezig met -oh gruwel- carnaval. Alles om politiek correct en menselijk te zijn. We kunnen constateren dat het overbruggen van de kloof op deze manier niet gewerkt heeft. Wij -gewone Nederlanders- verwachten moreel gezag, enige daadkracht, maar vooral duiding van onze politici: wat gebeurt er, wat moeten we ervan vinden, wat kunnen we eraan doen, en wat gaan we eraan doen. Politiek leiderschap is antwoord geven op die vier vragen. In redelijkheid. Als dat niet gebeurt neemt de onvrede toe. En daarmee de roep om de democratie maar eens verder af te schaffen. Ik hoop dan ook dat er snel een kabinet komt, met een programma dat uitnodigt tot politieke dialoog. Er is haast bij.