“Mensen die zoveel moeten studeren, zullen wel niet zoveel weten.” Dat zei mijn vader altijd als hij mij zag sjouwen met mijn studieboeken. Mijn vader had zelf niet zoveel scholing gehad, slechts de lagere school. Daarna was hij vrachtwagenchauffeur geworden. Toen ik studeerde vroeg hij wel eens wanneer ik nou ging werken. Na de ene studie (geschiedenis) ging ik nog een andere studie doen (filosofie) en daarna ook nog promoveren, maar wanneer ging ik nou eens de kost verdienen? Het is jammer dat mijn vader mijn promotie niet meer kon meemaken, een plechtigheid in een volle Lutherse kerk in Amsterdam, waar ik door geleerden in toga werd opgenomen in de academische gemeenschap. Mijn moeder vroeg na afloop: “Die mensen, kwamen die allemaal voor jou?” Jawel, haar zoon was nu ‘hoog’ geworden, maar vanuit die hoogte zag ik ook dat het grapje van mijn vader niet zonder grond was. Al die academici wisten precies te vertellen wat goed was voor ons land, maar dachten daarbij zelden aan de gevolgen voor gewone mensen.
Het verenigd Europa is een prachtig ideaal voor academici die zich bewegen in internationale netwerken, of voor multinationals die profiteren van de open grenzen. Maar de internationale chauffeurs in ons land kregen te maken met keiharde concurrentie van chauffeurs uit het oosten, die bereid waren om onder slechte omstandigheden te werken. Gewone mensen maken zich zorgen over de toekomst van de planeet, maar begrijpen niet waarom zij de rekening moeten betalen, terwijl de grote bedrijven buiten schot blijven. Meer flexibele contracten voor werknemers, of het eigen risico in de zorg, voor mensen met een hoge opleiding en een hoog inkomen werkt dit prima, maar gewone mensen hebben behoefte aan meer zekerheid. Een huisje huren op de vrije markt, mijn neefjes en nichtjes kunnen dat niet meer betalen. Tienduizenden euro lenen voor een studie kunnen ze evenmin. De mogelijkheden voor gewone mensen om invloed uit te oefenen op de politiek worden steeds kleiner, onlangs nog hebben de ‘progressieve’ partijen het referendum afgeschaft.
Als ik in de Tweede Kamer de term gewone mensen gebruik krijg ik vaak commentaar. ‘Gewoon’, dat mag je eigenlijk niet zeggen, want ieder mens is toch bijzonder? Wie ik dan bedoel met die ‘gewone’ mensen, zo wordt mij wel eens gevraagd. Dat zijn mensen die het niet vreemd vinden om ‘gewone mensen’ te worden genoemd. Mijn vader had het aldoor over ‘gewone mensen’ en dan bedoelde hij altijd mensen zoals hijzelf, die niet hoog waren opgeleid en ook niet veel geld hadden en die zich helemaal niet vertegenwoordigd voelden in Den Haag. Ik spreek in de Tweede Kamer graag over ‘gewone mensen’, ook al komt me dat te staan op de beschuldiging van ‘populisme’. Ik moet dan denken aan mijn vader, die met terugwerkende kracht ook ineens een ‘populist’ zou zijn. Ik denk dat mijn vader dat goed aanvoelde, toen hij zei dat mensen die zoveel moeten studeren wel niet zoveel zullen weten. Als opkomen voor de belangen van gewone mensen een vorm van ‘populisme’ is, dan zeg ik: Lang leve het populisme! Mijn vader zou mij zeker begrijpen.
Dit is de 300e column van Ronald van Raak voor ThePostOnline.