In Trouw van 31 januari 2017 staat onder de titel Diepgravende beschouwingen over de toestand van de democratie een op zichzelf lovende bespreking van het boek De strijd om de democratie: essays over democratische zelfverdediging, onder redactie van Afshin Ellian, Gelijn Molier en Bastiaan Rijpkema. De bespreker, Hans Dijkhuis, wijdt ook een beschouwing aan mijn eigen bijdrage in dat boek, die gaat over de manier waarop het Nederlandse kabinet toegaf in 1987 aan de intimidatie van ayatollah Khomeini jegens de showmaster Rudi Carrell.
Carrell had in dat jaar een satire gemaakt op Khomeini die eerst op de Duitse televisie was verschenen en die een diplomatieke rel veroorzaakte eindigend met politiebewaking voor Carrell. Op de Nederlandse televisie zou die opnieuw zijn uitgezonden ware het niet dat de Nederlandse minister van buitenlandse zaken daar een stokje voor stak. Voor mij is de Carrell affaire het begin van een hele loop andere ellende waar we op het ogenblik midden in zitten, ook al wordt dat door weinigen gezien.
Rudi Carrell (1934-2006) is voor mij een Nederlandse held, maar hijzelf zal zich niet hebben gerealiseerd waarom hij dat was. En ook zijn echtgenotes, kinderen en de Nederlandse showbizz zullen zich dat niet realiseren. Rudi Carrell was enerzijds een entertainer, een soort Piet Bambergen goes international, maar hij was ook de eerste Nederlandse satirist die de gramschap van het islamistisch theoterrorisme over zich afriep.
Carrell was de eerste Nederlander die leerde ervaren dat je grapjes kan maken over de paus, westerse presidenten, de God van Israël en wat niet meer, maar niet over een dictator in een land waar Allah heerst. Wat vanuit Nederlands perspectief eindigde in 2004, met de moord op Van Gogh, begon in 1987, met de intimidatie van Carrell persoonlijk en ook de intimidatie van de Nederlandse staat door de belangrijkste theocraat van de 20ste eeuw: ayatollah Khomeini (1900-1989).
Toen de Nederlandse minister van buitenlandse zaken, Hans van den Broek (geb. 1936), inbelde bij de Nederlandse televisie op 23 februari 1987, om de heruitzending van een pastiche van Rudi Carrell op Khomeini te ontraden uit vrees voor de consequenties, was dat vanuit het perspectief van de diplomaat natuurlijk gewoon beleefdheid. Een grapje dat niet wordt verteld. Een mop die slecht kan vallen. Kan je die niet even in reserve houden? Maar in het licht van de ontwikkelingen die zouden volgen (Rushdie-affaire in 1989), was het een voorbode voor de wijze waarop westerse regeringen zich zouden laten intimideren door de eisen van een immer zelfbewustere en machtiger theoterroristische beweging die in feite Europese democratieën op dit moment in de greep heeft.
Van den Broek begreep dat niet in 1987, maar Trouw-recensent Hans Dijkhuis begrijpt het nog steeds niet anno 2018. In zijn recensie zegt hij dit:
“Paul Cliteur, ook hoogleraar rechtswetenschap te Leiden, verwijt in zijn artikel ‘Weerbare en meebuigende democratie’ Nederlandse politici dat ze uit angst te vaak zijn gezwicht voor het islamitische ‘theoterrorisme’, zoals hij het noemt. Zo drong minister Van den Broek van buitenlandse zaken er in 1987 bij de Vara op aan om Rudi Carrells satire op ayatollah Khomeini niet uit te zenden – al had dat wellicht meer met diplomatie dan met de stand van onze democratie te maken.”
Pas na dat streepje gaat het fout: al had dat wellicht meer met diplomatie dan met de stand van onze democratie te maken. Ook Dijkhuis denkt: ‘Wat heeft dit nu met democratie te maken? Dit is toch gewoon diplomatie!’.
Helaas, fout: het is de diplomatie die de democratie ondermijnt. Door het toegeven aan terroristen door onze regeringen de afgelopen decennia, zijn we nu in de toestand waarin we zijn. Toen Neville Chamberlain (1869-1940) wel toe wilde geven aan Hitler en Churchill juist niet (zie ook de recente film over Churchill, Darkest hour) was dat ook niet alleen maar een kwestie van diplomatie, maar van democratie. Weerbare (Churchill) of meebuigende (Chamberlain) democratie.
De diplomaat Van den Broek en Trouw-medewerker Dijkhuis begrijpen niet dat de sjiiet Khomeini (1902-1989) een intimidatietechniek uitvond waarmee hij het ideologisch leiderschap in het verspreiden van islamitisch theoterrorisme afsnoepte van de soennitsche Saoedi’s. De steenrijke Saoedi’s subsidieerden (en subsidiëren) allerlei theoterroristische bewegingen en lone wolves. Maar altijd in het verborgene.
Inlichtingendiensten moeten proberen de banden tussen Saoedische financieringsstromen en terroristische organisaties te traceren, maar Khomeini bewees: dat is helemaal niet nodig. Terreur kan veel goedkoper. Je zegt gewoon: ‘Dood aan die en die schrijver, aan die en die columnist’. Op 23 februari 1987 bleek hoe effectief die strategie was.