Criminologen en liefhebbers van misdaadromans kunnen dagenlang doorbomen over de manier hoe een perfecte moord zou kunnen gepleegd worden. De regels die altijd terugkomen zijn: geen naspeurbaar motief en ook geen duidelijke oorzaak. In de limiet zou er van moord zelfs helemaal geen sprake zijn en houdt men het bij een ‘natuurlijk overlijden’.
Hier wordt het ook voor een filosoof interessant. Hoeveel ‘natuurlijke overlijdens’ in ons midden zouden wel helemaal niét natuurlijk zijn? Het blijft giswerk en speculatie uiteraard. Er wordt overal en overvloedig gestorven, maar het aanwijzen van een dader en een motief blijft een zeer marginale uitzondering. Toch zou men, met een beetje paranoia, de zaken kunnen omkeren en het natuurlijk overlijden als een uitzondering beschouwen op een veel bredere, meer impliciete regel dat we allemaal elkaar om zeep helpen.
Een inleiding tot de crimisofie.
“Gij zijt de nagel van mijn doodskist”, zei mijn grootmoeder altijd, toen ik weer eens de verkeerde krant uit de winkel had meegebracht. Per ongeluk, maar toch. En gelijk had ze: wellicht heb ik haar leven met maanden verkort door telkens weer die cholerieke stress uit te lokken, die gepaard gaat met een verhoging van de cortisolspiegels in het bloed, wat op langere termijn leidt tot een afbraak van het immuunsysteem.
Rekening houdend met het feit dat in ons dichtbevolkt universum iedereen iedereen regelmatig op de zenuwen werkt, zou men dus kunnen spreken van een langzame, onzichtbare slachtpartij. We doden elkaar, uit verveling, uit ergernis, of gewoon… per ongeluk. Niet met mes of pistool, maar via het traagwerkend gif, geproduceerd door de sociale wrijving zelf.
In een intensere mate kan het dan gaan om pesten of stalking, die het slachtoffer tot zelfmoord aanzetten, zie de recente facebookmoorden. Maar dat hoeft eigenlijk helemaal niet. Moreel veel geruststellender is het om alles binnen de normale perken te houden en de modale druk op de omgeving aan te houden,- waarbij u uiteraard moet bedenken dat uzelf ook het mikpunt bent van die stille agressie.
We hoeven dus elkaar helemaal niet op te eten. Er voor elkaar zijn is al erg genoeg, zoals Sartre ons meedeelde: L’enfer, c’est les autres. Wat op zijn beurt dan weer te maken heeft met overpopulatie, te dicht op elkaar leven, te afhankelijk zijn van elkaar.
Men mag stellen dat, ondanks de vooruitgang van de medische wetenschap en de daarmee verbonden verlenging van de levensverwachting, dit effect minstens voor de helft terug geneutraliseerd wordt door de sociale homicide en de sluipende vormen van zelfvergiftiging in en door de omgang.
De charade van het assisenhof toont ons dan enkel de abnormale, compleet uit de hand gelopen gevallen van doding. Voor de rest verloopt alle sociaal geweld heel banaal, discreet, gewoon, doodgewoon. Er zijn duizend manieren om stress op te roepen. Iemand negeren, of juist overbevragen. De sloddervos uithangen bij een netheidsmaniak. Te hete soep opdienen, iemand lang laten wachten, met een doofstomme een gesprek over Mozart beginnen. Verstrooidheid, onverschilligheid, alle vormen van tactloosheid zijn goed om die stresshormonen op te wekken die mijn grootmoeder finaal hebben genekt.
Blijft dan natuurlijk nog de vraag naar de intentie: willen we echt de dood van de andere? Neen, allicht niet, of toch wel, en hier komt Freud ons gelukkig te hulp. Want gezien de moraal ons dat soort moordplannen verbiedt, hebben we hen verdrongen in de diepere lagen van ons onderbewustzijn. Niemand wil of mag dus nog een moordenaar zijn, maar iedereen doodt en lokt een ‘natuurlijk overlijden’ uit, het ene na het andere, tot men zelf aan de beurt is.
Daarmee hebben we zowel motief, gelegenheid als middel voor de perfecte moord. En die heet: samenleven. Meer moet dat niet zijn.
Met de moraal zijn we uiteraard nog niet klaar. Want wat doen we met begrippen als altruïsme, empathie, solidariteit… liefde? Juist, laat ik een extreem geval nemen.
Onlangs is een vriend van me gestorven die er vrij warmpjes inzat. Hij laat een treurende weduwe na, een stuk jonger dan hij. Iedereen is altijd vol lof over haar geweest, hoe ze hem vertroetelde, heerlijk kon koken, niets was te veel. Ook in bed was het heel druk, naar hij me ooit toevertrouwde: elke dag meerdere keren feest. Uiteindelijk is hij aan een infarct gestorven, te wijten aan overgewicht van al dat lekkers en, tja, vermoedelijk toch ook wegens de overmatige seksuele inspanningen.
Natuurlijk kan men de weduwe niets verwijten, en alle geruchten over het uitzicht op de erfenis zijn pure laster. Wie zou zo niet willen gaan? Dus houden we het misschien bij… de perfecte moord. Niets aan de hand. Idem dito voor papa en mama die hun kinderen wekelijks verwennen met een McDonalds-menu: hamburgerrestaurants danken een groot deel van hun omzet danken aan dit soort ouderliefde.
Toch gaat het, zoals iedereen ondertussen weet, om caloriebommen, doordrenkt in suiker en vet, die obesitas en diabetes veroorzaken. Puur vergif dus. Ongemakkelijk moeten we hier weerom Freud als joker bovenhalen: mogelijk speelt er bij die liefdevolle ouders een onderbewuste drang om van de kinderlast af te geraken, ook wel het Glaukos-complex genoemd, naar de Griekse mythe van koning Minos wiens zoontje in een honingvat verdronk.
Het verwennen is dus een tamelijk morbide bezigheid: het is agressie die eruit ziet als empathie. In alle mogelijke sociale activiteiten zou, onder de dekmantel van bezorgdheid en menslievendheid, minstens een component kunnen sluimeren die net in de andere richting wijst.
De mantelzorg, vaak gezien als een extreme vorm van naastenliefde, heeft een binnenzak met een eigen, kleine, zwarte agenda. De hoogbejaarde oma en opa in huis nemen bijvoorbeeld: kinderen kunnen hen tot een hel worden en de stress-hormonen de pan laten uitspringen, wat de oudjes uiteraard nooit zullen toegeven. Elke reddende hand uit het moeras is ook een duwende hand. Elke omhelzing is de aanzet tot een wurggreep.
Zo krijgt die veel geroemde menselijke eigenschap van het mede-lijden een dubbele bodem. Waarom voelt iemand met u mee? Wanneer wordt empathie plakkerig? Wat kan die naald allemaal bevatten? Het archetype van de verpleegster is samengesteld uit dat van de reddende engel en dat van de doodsbode.
Met de regelmaat van een klok lezen we van bejaardenverzorgsters die hun patiënten doden. Soms voor de erfenis, of uit stress, maar soms ook, nu ja, uit menslievendheid. De liefde van het verstikkende kussen. Heel het euthanasiedebat is een afgeleide van deze ambiguïteit, cirkelend rond de vaststelling dat ook het doden uit medelijden de koelbloedigheid van de moordenaar vereist.
De dialectiek van de zorg slaat tenslotte zelfs op het brede fenomeen van de moderne verzorgingsstaat en de sociaaldemocratie. De discussie in de VS rond Obamacare, het nieuwe sociale zekerheidsstelsel dat door de huidige president in de steigers is gezet, gaat over die problematiek van het ‘verstikkende kussen’: iemand helpen is tegelijk iemand verzwakken, inkapselen, doden.
Heel het complexe apparaat van de zorgsector is tegelijk levensbevorderend én (eu)thanatisch: de overheid als death nurse. Er is geen goede kant aan barmhartigheid: beoefent me haar, dan doodt men. Beoefent me haar niet, dan doodt men ook. We beseffen dat wel, ergens in ons binnenste, en proberen het idee te verdringen.
Net daarom blijft de verzorgingsstaat in Europa overeind: het is het enige middel om moreel-correct iets aan de groeiende populatie van niet-actieven te doen. We kunnen de ouderen en de zwakkeren niet laten omkomen van de honger, maar hen doodknuffelen, laten verdrinken in de honing, waarom niet. Zeer snel inderdaad takelen bejaarden af, eens ze in een RVT (Rust- en Verzorgings Tehuis) zijn terecht gekomen, ook al krijgen ze de beste zorgen, of juist daardoor. Het nietsdoen, de slome saaiheid en de zoete doodsgeur die sowieso altijd in die instellingen hangt, zijn op zich de ideale elementen van een stervensbegeleiding.
Welke levensles kunnen we nu trekken uit dit verhaal, waar we elkaar allemaal op een of andere manier naar de andere wereld willen helpen, hetzij uit rivaliteit, hetzij uit filantropie? Kortweg: geen. Het geweld is overal, het zit in ons en het komt op ons af. Hoogstens kunnen uitzonderingstoestanden ontstaan, waarin het genot en het plezier tijdelijk de overhand nemen op de machtslogica’s. Er ontstaat dan een esthetische dimensie die in de seksualiteit wordt beleefd, ook en vooral de extreme seks zoals S.M. Alle geweld staat hier in dienst van de lust, waardoor de dood zelf, en zijn strategie van de perfecte moord, even tussen haakjes komt te staan.
Ik denk aan mijn overleden vriend en zijn genotsmomenten aan tafel en in bed: ook al beraamde zijn vrouw een snood plannetje, in de aanloop naar en tijdens het orgasme heeft dat weinig belang.
Voor de filosoof Søren Kierkegaard was Don Juan de belichaming van deze esthetische visie. Hij is geen banale verleider maar een gedreven zoeker naar topmomenten waarin het universeel jeu de massacre even tot stilstand lijkt te komen. Don Juan vervolgt en wordt vervolgd, alles ademt geweld uit, ook in de opera van Mozart.
Maar tegelijk staan al zijn esbattementen, zowel het wapengekletter als die van de verleiding en het honingvat, in dienst van de pure lust, die zich tegenover de moraal stelt. Zelfs als slaaf in het S.M.-spel ontsnapt hij aan de stille oorlog, eigen aan de samen-leving.
Uiteindelijk is het creatieve eveneens ingegeven door het lustprincipe, iets dat men doet voor het plezier, zonder sociale implicaties. Een gedicht schrijven of een taart bakken,- het zijn esthetische daden. Echter, van zodra het gedicht wordt voorgelezen, of van zodra de taart op tafel komt, zijn er de anderen, ontstaan er meningen, en zitten we weer in het moeras van de rivaliteit, het subtiele stalken, het mede-lijden of de dubbelzinnige bewondering.
Allemaal sociale stress-toestanden die het oorspronkelijke genot aanzienlijk vergallen. Kunst an sich is er ook voor zich. Ze heeft niemand nodig en heeft ook geen doel buiten haar eigen beleving.
Dat neemt noch de dood, noch het sterven, noch de homicide weg. Don Juan gaat er zelfs betrekkelijk snel aan ten onder, want de sociale druk wordt enorm naarmate zijn register vol geraakt. Toch is hij, in al zijn immoraliteit, een icoon geworden van het geweld dat zijn vervulling niet zoekt in de dood maar in de lust.
En dat is dan ook de enige plek waar het leven zich aan de hel van de anderen onttrekt.