Column

Schaatscoach Anema weet het al

25-02-2014 13:01

Bij het zien van de nagenoeg strakblauwe lucht wordt de nog jonge wielrenner in mij geprikkeld. Op zo’n dag moet je bijna wel een rondje maken. Het enige wat mij er nog even van weerhoudt, is mijn outfit. Wielrenners zijn namelijk bijzonder ijdel. Het zijn bijvoorbeeld de enige mannen die ik ken die hun benen vrijwillig scheren.

De kleding is ook heel belangrijk. Je kan niet zomaar even een willekeurige sportuitrusting uit de kast pakken, daarmee op een racefiets gaan zitten en jezelf dan een wielrenner noemen. Zonder ook nog maar een kilometer in de benen te hebben, kopen de meesten een setje wielerkleding dat ook moet matchen met de helm en de fiets. Al is het maatje XXXL.

Slechte winteroutfit

Ik dacht daar niet vatbaar voor te zijn, maar vergiste me. In de zomer durf ik me prima te vertonen, maar mijn winteroutfit is nog niet helemaal strak. Ik heb afgelopen najaar een set beenwarmers aangeschaft die tot halverwege mijn schenen de boel warm houdt. Als ik ze vandaag aantrek, schrik ik van de hoeveelheid beenhaar die daar onder vandaan komt. Naast dat het niet goed oogt, is het misschien ook wel wat fris om mijn enkels bloot te stellen aan de zuidwestenwind. Ik knip de voeten van een paar oude voetbalkousen af om daarmee mijn onderbenen warm te houden. Mijn logge overschoenen – die eigenlijk voor schaatsen zijn gemaakt – maken de outfit compleet.

Het rijden gaat lekker. Ik heb een goed ritme te pakken (wat volgens de commentatoren van de Tour de France altijd heel belangrijk is) en laat als snel een collega-wielrenner de achterkant van mijn afgeknipte voetbalkousen zien. Maar dan – in een flits – ziet de wereld er weer totaal anders uit.

Postbode-elastiek

Ik word voorbij gereden door een über-amateur. Zijn schoenen heeft hij nog ouderwets in de pedalen geschoven. Niks kliksysteem. Een postbode-elastiek om zijn rechterbeen voorkomt dat zijn veel te wijde trainingsbroek langs de ketting schuurt. Niks aerodynamisch, ballen afknijpend broekje. Daarboven draagt hij een coltrui. Niks matchend setje. Waar haalt ie het lef vandaan om mij hier zo hard in te halen?

Ik probeer nog aan te haken, maar leg me er bij neer dat dat niet gaat lukken. Ik snap nu wat er door het hoofd van Sven Kramer moet zijn gegaan toen hij op de tien kilometer drie rondjes voor het einde besefte dat hij het niet zou gaan halen. Totale onzekerheid maakt meester van je.

Broodje stroop

Vloekt mijn shirt dan toch bij het frame van mijn fiets? Zijn mijn overschoenen dan toch te log? Had ik dan toch niet moeten bezuinigen op mijn zonnebril? Of was mijn voorbereiding niet perfect? Had ik die vier boterhammen met vlokken een kwartier voordat ik de deur uit ging, moeten vervangen door twee met stroop en twee met pindakaas? Of is hij gewoon beter dan ik?

Terwijl er van alles door me heen schiet, rij ik onbewust behoorlijk hard. Een rondje van gemiddeld 30,6 kilometer per uur: daar kan ik mee thuis komen. Dit geeft de burger moed. Want laten we wel wezen, het seizoen moet eigenlijk nog beginnen.

Terwijl ik thuis op de bank bij lig te komen, neem ik mijzelf voor om me dit seizoen niet meer te laten (mis)leiden door uiterlijk vertoon. Ik sluit me aan bij de woorden van Jillert Anema, de coach van het goud op de tien kilometer:

“Wij hebben iets anders gevonden dat ons pak snel maakt: de sporter in het pak.”

En zo is het.