Minister Grapperhaus van Justitie en veiligheid (CDA) wil ‘het strafrecht aanpassen om harder op te kunnen treden tegen radicale imams, zelfs als dat betekent dat de vrijheid van meningsuiting daarvoor wordt ingeperkt.’ Hij ‘walgt’ van extremistische uitlatingen van de omstreden islamitische prediker Fawaz Jneid aan het adres van de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb. ‘Maar het Openbaar Ministerie ziet op dit moment geen kans de man te vervolgen.’ Dit bleek uit kamervragen gisteren.
Opmerkelijk, gezien de gretigheid waarmee vorig jaar nog werd aangekondigd prioriteit te maken van ‘mensen die zomaar alles denken te mogen zeggen en schrijven online’, aldus een persofficier van justitie in Nieuwsuur naar aanleiding van de Sylvana Simons zaak die breder wordt uitgedragen. Vrijheid van meningsuiting, ‘maarrr.’ Niks geen uitleg toen over ‘de beperkingen behoudens de wet’, zoals het oproepen tot geweld of moord, of Europese jurisprudentie die ‘offensive speech‘ juist beschermt. Nee, de beleidslijn van het Openbaar Ministerie werd ineens een vage oproep tot fatsoen, een waarschuwing aan alle anonieme zolderkamer trollen, columnisten en andere woordterroristen.
Met de kwestie Jneid, die in een Facebook video zei dat de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb een ‘vijand van de islam’ en een ‘afvallige moslim’ is, wordt ineens wel weer keurig de wettelijke grondslag voor het beperken van de vrijheid van meningsuiting van stal gehaald. Ineens spelen sociaal wenselijke ideeën over wat ‘fatsoenlijk’, ‘respectvol’ of ‘rekening houden met elkaar’ is – woorden die in het kader van de zaak Wilders, Simons e.a. gretig werden gehanteerd, geen rol meer. Niet bij Jneid.
Daar ben ik blij mee, maar dan nog kun je juridisch best bepleiten dat iemand ‘een vijand van de islam’ noemen gelijk staat aan een oproep tot geweld of zelfs moord – gezien de betekenis van deze woorden in de context van de islamitische ideologie, de koran, fatwa’s uit het verleden, en vooral wié ze uitspreekt: in dit geval een imam die deze betekenis en context geacht wordt te kennen en een ‘voorbeeld’ is voor zijn volgers.
Onder normale omstandigheden, en als de politieke wil er daadwerkelijk zou zijn, zou dit pleidooi de kern moeten zijn in de discussie. Het is echter allemaal beside the point geraakt door iets anders. Minister Grapperhaus doet iets veel kwalijkers dan een onjuiste inschatting maken over de mogelijke strafbaarheid van deze imam. Hij misbruikt zijn discretionaire bevoegdheid om de wet te veranderen.
Grapperhaus ziet hier – onder druk van een kabinet dat sinds dag één alleen maar in de weer is het volk in zijn hok krijgen – een uitgelezen kans om de bezorgde burger er dieper in te lokken.
De minister vindt het helemaal niet ‘frustrerend’ dat hij de imam niet kan vervolgen en hij vindt het ook geen ‘duivels dilemma’. Hij hoopt dat wij dit frustrerend zullen vinden, frustrerender nog dan de stelselmatige weigering van onze overheid om gewoon hun primaire taken uit te voeren – om islamitische radicalisering, islamisering überhaupt en onze onzekerheid over de toekomst serieus te nemen. Hij misbruikt een ergernis en angst die nergens anders eerlijk benoemd wordt behalve hier, tussen de regels van dit chantagemiddel door.
De misselijkmakende doorzichtigheid ervan leert ons bovendien dat een kabinet met Grapperhaus best weet waar de haat zit. Ze weten dat maatschappij ontwrichtende haat afkomstig is van deze imams die een diepe minachting koesteren voor onze vrijheid en deze kapot willen maken. Voor mensen zoals jij en ik die ‘onfatsoenlijk’ doen op internet, waar de propaganda niet lekker bij gedijt zullen de mensen geen water bij de vrije wijn willen doen. Ook dat weet Grapperhaus.
Met Jneid worden we gelokt en gechanteerd om onze eigen fundamentele vrijheden te offeren aan een overheid die ons alleen wil beschermen als we ons gedragen. ‘Pas als jullie je vrijheid inleveren ga ik iets doen tegen dit paard van Troje dat politieke islam heet. En zelfs dan niet.’
Want alsof we monddood en met lege handen nog instrumenten hebben om hem ergens aan te houden.