Mijn telefoon heeft sinds gisteren ‘geen service’, en om te weten waarom moet ik kunnen bellen. Ik zit op honderd meter van het centraal station aan de rand van een klein park met een fontein die teveel water spuit omdat het sist en niet klettert, op een bierterras aan een van de buitenste tafels. Poolse mannen met halve liters bier in plastic bekers kijken op hun telefoon of zitten zwijgzaam tegenover hun vrouw. Door de speakers klinkt Nothing Else Matters van Metallica, en dan rockmuziek van eind jaren negentig of nog later, toen gitaren definitief opgingen in een soort soep van geluid. In de verte rijzen een paar wolkenkrabbers op, achter het theatergebouw ‘Dramatyczn’. Ik betaal voor het bier 6 ‘dinges’ zoals ik het noem. Złoty. Dat is nog geen anderhalve euro. Sinds de euro heb ik alle interesse verloren voor andere munteenheden.
Ik ben dan ook geen reiziger, bedenk ik me de avond ervoor als ik in het hotelbed lig en luister naar de geluiden op straat. De sirenes klinken als die van het speelgoed van mijn zonen. Ook nu, na een wandeling rond het centrum voel ik me een stuk bagage, een verplaatste pion op het Europese speelbord: ik was nu maar liefst twee dobbelsteenworpen verwijderd van Nederland. Berlijn, Warschau. Alledrie hemelsbreed even ver van elkaar verwijderd. Waarom dacht ik dat? Berlijn was nu toch mijn thuis? Ja, want daar voelde ik me niet zoals hier. Verdwaald.
Ik probeer de camera scherp te stellen op mezelf, voor wat foto’s of filmopnames. Daarvoor heb ik eerst iemand anders nodig. De man voor mij voldoet, maar hij kijkt steeds achterom. Hij geeft me die universele blik van ‘wat wil je?’. Ik gebaar dat het voor mezelf is. Hij draait zich weer terug naar de man tegenover hem. Ze steken om beurten dunne sigaretten aan en praten over ernstige zaken. Later wil hij een praatje maken. ‘Holland?’ Nee, hij spreekt ook geen Duits. ‘Tsjetsjenië’ zegt hij, terwijl hij met zijn handen schietbewegingen maakt. Zijn vriend, een man met een heel mager gezicht, waarschijnlijk veel jonger dan hij eruitziet, moet lachen. Ze willen meer van me, maar ik reageer niet meer en duik in mijn laptop.
Het is ‘Wanhopig in Warschau’ geworden, in plaats van ‘Miriam Shaded mag alles zeggen over Islam in Polen’ zoals ik me vooraf had voorgesteld. Ik had een ontmoeting, datum en tijd afgesproken met de Poolse activiste, een ruimte op het oog om te filmen, maar hoorde twee dagen voor vertrek niets meer van haar. De angst dat het mis was kroop thuis al de hele tijd tegen me op, als een hangerig kind. Al voor ik in Berlijn het kleine vliegtuig inging, waren gevoelens van hoop en vrees aan een dans rond een groot vuur begonnen. Ik e-mailde haar koortsachtig elk uur. Niks. Ik kreeg mijn hoofd niet leeg voor een plan B, terwijl ik maar twee dagen had. De eerste nacht sliep ik pas om 2:00 uur in, en werd om 5:00 uur wakker, het was hier nog vroeger licht dan in Berlijn. Ik had die nacht het nieuws gevolgd in Hamburg, de rellen bij de G-20. Daar had ik natuurlijk moeten zijn. Waarom dacht ik dat? Dacht iemand anders dat?
Gisteren was ik naar oude historische centrum gelopen waar een man in een groot pandapak op het plein stond. Ik kwam niet te dichtbij. Dan moest ik vast betalen zoals eerder die dag, toen ik een foto had gemaakt van een paar boeken die buiten voor een vieze etalage waren uitgestald. De man die ze verkocht kwam op me afgebeend, geld wilde hij zien. Hij was al wat ouder, of misschien gewoon ziek, ik deed alsof er iets met me was en beende weg. Wat een theater om niks. De mensen zien er hier trouwens bleek uit, alsof de stad achter gesloten deuren plaatsvindt, alsof de open lucht bedrog is. Er zijn veel jonge mensen op straat, twintigers, dertigers, vaak al met kinderen. Ik eet er die avond wat op een pleintje, het is heel lekker en goedkoop. Jammer dat ik alleen ben. Op de terugweg haal ik een ijskoffie to go, die de helft kost van mijn tweegangen maaltijd van zojuist. Het is drukker geworden bij de barretjes buiten, een alcoholist houdt het wandelende publiek op, hij probeert zijn broek omhoog te trekken maar vergist zich in wat hij doet en rolt eindeloos lang zijn broekspijpen op.
Ik kan geen krant lezen hier. Als je letters niet kunt lezen, zie je overal alleen maar letters, geen woorden. Restauracja, muzeum, die wel, maar verkeersborden, krantenkoppen, woorden op gebouwen en monumenten, allemaal wrede, losse letters. Er is een fototentoonstelling in een parkje, dat is tenminste iets dacht ik. Het gaat over theater na de oorlog, over de rol van de katholieke kerk tijdens de Holocaust. Ik blijf staan bij een gebouw van de universiteit, voor een monument, ‘Smolensk – 10 april 2010’ kan ik uit de letters opmaken. Ik moet nadenken, ik krijg de beelden niet gelijk binnen. Ik vraag het een man naast mij, een Engelsman. ‘The planecrash’, zegt hij. Ja, natuurlijk, denk ik, het Poolse regeringsvliegtuig dat neerstortte in Rusland. Er staan kaarsen en wat kruizen gemaakt van berkenhouten stokken. Er wordt stilte in acht genomen door iedereen die er langsloopt. Ik praat nog even met de Engelsman en loop verder.
Ik ben hier maar twee nachten, de tweede avond geef ik het op, hoewel de inzet over het geheel al nul was. Het is volle maan, ik haal een paar flesjes bier in de 24-uurs alcohol winkel (met doorgeefluik voor de nacht) om de hoek, praat even met de aardige jongens in de verder lege hotellobby en ga op het kleine balkon van mijn hotelkamer zitten. Ik luister muziek en lees wat. Ik slaap dit keer beter en moet in de ochtend het kamermeisje nog een paar keer van me afschudden om niet de hele dag op straat te hoeven doorbrengen.
Eenmaal dakloos loop ik een paar uur rond met mijn koffertje, eerst langs het historisch museum waar ik oude vliegtuigen en tanks bekijk, dan door de ambassadewijk op weg naar het Mausoleum of Struggle and Martyrdom. Het thema ‘struggle‘ moet maar tot in de finesses uitgewerkt worden, altijd een prima rode draad. De ruimte onder het gebouw van wat nu het Ministerie van Onderwijs is, waar de martelkelders van de Gestapo nog helemaal in oorspronkelijke staat te zien zijn, beneemt me de adem. Bij de ingang links is een piepklein kamertje waar een vrouw met een licht verstandelijke beperking en een felblauwe kralenketting om mij een kaartje verkoopt. Een dikke, naar koffie en sigaretten ruikende man die er de hele tijd bij staat controleert het kaartje en zet een film voor mij aan. Hij knikt en wijst dat ik beneden moet gaan zitten op de trap. Nee, mijn koffer moet mee.
Ik krijg gezichten te zien van mensen, elke vijf seconde vier nieuwe. Jonge mensen, oude mensen, lachend, ernstig. Ze zijn hier allemaal doodgemarteld, met ijzeren staven vooral. Na vijf minuten is het afgelopen. Ik laat mijn koffer staan en loop langs de zes bijna identieke cellen. Achterin de gang is links nog een gang met de verhoorkamer en de wachtkamers waar de gevangen soms dagen moesten wachten op hun ‘verhoor’, zonder slaap. Op de wanden van de cellen zijn nog vaag letters te zien, letters die wél tot me spreken ondanks dat ze geen woorden of zinnen voor mij vormen. Het is duidelijk wat er staat, in elk opzicht. Er hangen ook foto’s aan de muur van de letters, toen ze nog beter leesbaar waren. Die letters waren die mensen, hun hartenkreten, hun restje menselijkheid.
En dit is allemaal gebeurd, hoor ik mezelf denken als ik er doorheen loop. Dit is allemaal gebeurd. Deze dappere mensen zijn om de eenvoudige reden dat ze zich verzetten tegen de nazi’s gemarteld en gedood. Hier speelden die duivelse nihilisten hun ziekelijke spel uit, omdat overheersen alleen niet genoeg voor ze was. Dissidenten, revolutionaire helden, zonder enige decadentie, vertegenwoordigden hoop en individualisme en die vijand van de fascistische leugen moest helemaal kapot. Dit hier was allemaal begonnen met een leugen, misschien ooit wat kleine ontkenningen van de waarheid, en dat werden er steeds meer, tot ze hier waren aanbeland achter hun typemachines, met hun ijzeren staven. Ik besloot dat ik nooit zou ontkennen wat ik weet, want de leugens dringen zich alweer in alle hevigheid aan onze vrijheid op.
Ik had in Warschau niets te zoeken gehad, dacht ik, maar ik vond dan toch dat. Het belang van strijd.