De Partij van de Arbeid zit nooit verlegen om sympathieke figuren. Diederik Samsom, Ronald Plasterk en Maarten van Rossem, to name a few. Geestig, erudiet en intelligent. Gegarandeerde stemmentrekkers, tenminste, als ze bij een partij hadden gezeten die nog enige populariteit geniet. Mensen zijn boos op de PvdA, maar niet zoals ze mopperen over het weer, het Nederlands elftal, of zelfs op andere partijen. Ze zijn gekwetst, voelen zich verraden, want elke keer tuinden ze toch weer in het verhaal van die sympathieke Wim, Wouter of Job, om vervolgens met een kater in de werkelijkheid te ontwaken. En we hebben wat katers gehad.
Het laatste kabinet Lubbers en de Paarse kabinetten waren, naast een periode van bureaucratische wildgroei en sussende betutteling, ook en vooral een periode van ongekende politieke stabiliteit en economische voorspoed. De PvdA was groot en sterk, waande zich veilig in de Paarse constructie, maar er zou slechts een man nodig zijn om de onkunde en verlammende lulligheid die blijkbaar intern welig tierde te ontmaskeren. Die man was Pim Fortuyn. Afkomstig uit de eigen gelederen en gepasseerd voor een positie die paste bij zijn ambities verruilde hij de PvdA en later de VVD voor een leefbare plek in de spotlights. Recht tegenover Ad Melkert, die de schok nooit te boven kwam.
Privatiseringsfail
Veel van zijn kritiek op de PvdA was, en is, terecht. De krampachtigheid, de goedbedoelde neerbuigendheid en de hemeltergende hypocrisie van bestuurders die sociale rechtvaardigheid prediken, maar ondertussen hun ivoren torens decoreren met publiek gefinancierd bladgoud. Het stak, elke keer als er weer een burgemeesterlijke bonnetjesaffaire of diva declaratie aan het licht kwam. Laat ik ook maar even uit de kast komen; het doet verdomme gewoon zeer als je ooit Wim Kok vurig hebt verdedigd tegen aantijgingen van zakkenvullerij in een Rotterdamse stadsbus, vlak na de moord op Fortuyn, om vervolgens te zien hoe hij de ene na de andere privatiseringsfail bestuurt en vervolgens zijn fiat geeft aan massaontslagen die primair dienen om bonussen uit te kunnen keren.
Overigens zijn dergelijke praktijken absoluut niet voorbehouden aan PvdA leden, maar als een VVD-er of CDA-er zich op een sigaar uit eigen doos trakteert of een zakenvrindje de hand boven het hoofd houdt is het op de een of andere manier toch minder schokkend. Het waren namelijk de grote blauwe ogen van de lijsttrekker waarop je de sociale boodschap vertrouwde. De PvdA was, al veel eerder dan andere partijen, van de Amerikaanse poppetjespolitiek. Don’t hate the player, hate the game, is niet van toepassing als je je vertrouwen, en dus je stem, aan een mens schenkt in plaats van aan een partij. En als de mensen waar je dan nog wel in geloofde, zoals Bos, Cohen of Verbeet, het bijltje er zo maar bij neergooien, dan is het niet zo gek dat jij als kiezer het ook niet meer aandurft. You’re going to hate the player, and the game!
Triggerhappy partijcoryfeeën
Ondertussen helpen de collega’s van de Haagse PvdA-ers niet echt mee om het vertrouwen te herstellen. Of het nu de PvdA Amsterdam is, die Jordanese winkeliers wil beroven van hun bankjes, sandwichborden en bloembakken, het Utrechtse excuus voor een burgervader dat Wolfsen heet, of de Europese fractie die elkaar de Brusselse tent uitvecht, goed voor het imago van de partij kan het niet zijn. Tel daar nog wat triggerhappy partijcoryfeeën, die hun onvrede het liefst met een zo groot mogelijk publiek delen, bij op en je hebt een recipe for electoral disaster. Toch staat de PvdA momenteel nog steeds op twintig zetels in de peilingen. Bij lange na niet genoeg om een premier te kunnen leveren, maar ook niet zo slecht dat een inhaalslag ondenkbaar is. Dat is ten dele te danken aan de backlash op het Lenteakkoord, wat lang niet zo eenduidig en daadkrachtig blijkt als hoe men het verkocht, maar ook aan Diederik Samsom zelf, achter wie de PvdA gelederen zich steeds eensgezinder sluiten.
Zouden we er dan toch weer in gaan trappen?
Joyce Brekelmans sleept ook nog ergens een zakje oud zeer achter zich aan.