Vroeger, lang geleden, dacht men bij de term ‘sociaaldemocratie’ aan arbeiders. Schimmige figuren die letterlijk gebukt gingen onder het gewicht van hun pikhouweel. In lompen geklede broodmagere mannen en jongens, voor dag en dauw op weg naar de zoutmijn. Kinderen in een textielfabriek, vrouwen die munitie fabriceerden terwijl de man aan het front tegen het fascisme vocht. Goede oude tijd. Tot zover andere tijden, terug naar de onze.
Zelf dacht ik ooit dat het dieptepunt van ‘sociaaldemocratie’ was bereikt toen Rob Oudkerk het begrip ‘volksverheffing’ wel erg letterlijk uitlegde aan de hoertjes op de Theemsweg. Het heeft lange tijd geduurd voordat ik aan iets anders dan dat kon denken wanneer men het over ‘verheffing’ had.
Later kwam de nietsontziende zakkenvulmachine der sociaaldemocratie pas echt goed op stoom: babyboomers met PvdA-lidmaatschap die schaamteloos graaiden als manager in de semi-publieke sector. Alles werd kaalgeplukt door sprinkhanen van PvdA-huize. Een van oorsprong rood ideaal als ‘sociale volkshuisvesting’ bleek een pot met goud zonder bodem voor bebrilde bezitters van een rode sjaal. Types met sterke schouders waarop vooral het gewicht van het door hun afgeroomde geld als een zware last drukte.
Er was een sociaaldemocratische premier die na zijn premierschap bonusspaarder bij een grote Nederlandse bank werd. Er was een bekend vakbondslid, tevens overtuigd sociaaldemocraat, dat tijdens zijn vakbondsloopbaan letterlijk op televisie zei dat hij ‘nooit voor een beursgenoteerd bedrijf zou gaan werken’. Het eerste wat hij deed na zijn afscheid als vakbondsbestuurder was voor een beursgenoteerd bedrijf gaan werken.
Er was de PvdA-politica die beslist niet in een New Yorks appartement van onder de 100m2 kon leven. Een PvdA-senator, die samenleeft met haar man in een kapitale villa ergens in de Wassenaarse duinen, riep op tot ‘solidariteit’. Een PvdA-minister reed in haar burgemeesterstijd dronken achter het stuur maar de boetes daarvoor verdwenen in de doofpot. Er waren de talloze onjuiste declaraties, taxiritjes, dubbele huizen, drankbonnen, zonnebrillen, dienstauto’s, vliegreisjes, vriendendiensten en de eeuwig draaiende baantjescarrousel.
Nu hebben we dus een PvdA’er die 40.000 euro heeft gejat van daklozen. Dat zijn mensen waar je niets van kunt jatten, omdat ze niets hebben. Alsnog zoveel geld bij elkaar stelen is al een hele prestatie op zich. Knappe dief.
En toch wil men geen aangifte doen tegen deze misdaad.
Ik heb me al die tijd danig vergist: er is nooit een dieptepunt. Het is een put zonder bodem. Een gebed zonder einde. Een tunnel zonder licht.
Staren in een afgrond zonder dat de afgrond terugstaart.