Nooit een zin met een ‘maar’ gebruiken hoor ik weleens. Want mensen onthouden alleen wat er achter die ‘maar’ wordt gezegd. Je bent lief, máár… Dat was een goede spreekbeurt, máár… Je krimpt als je ‘m hoort al ineen, want lief ben je dus tot niet echt, of juist niet.
Ik krimp ook ineen van de inmiddels obsessieve ‘maren’ van het Openbaar Ministerie, rechterlijke macht en iedereen die meewerkt aan de lasterlijke papagaai-propaganda die ‘fatsoenlijk doen’ heet. De vrijheid van meningsuiting ligt steeds strakker aan de ketting met het woordje ‘maar’. “De vrijheid van meningsuiting is absoluut een groot goed, maar wil niet zeggen dat je altijd alles maar mag zeggen en schrijven”, zei een officier van justitie gisteren bij Nieuwsuur.
Het is nooit meer ‘vrijheid van meningsuiting is belangrijk, omdat… of ondanks’ (het feit dat iedereen zich overal gekwetst over voelt). Terwijl in de oorspronkelijke betekenis, in de rechtswetenschap, de vrijheid van meningsuiting een grondrecht is dat alleen ‘behoudens de wet kan worden ingeperkt’. Daar zit geen woordje ‘maar’ bij, de formulering is eerder een waarschuwing voor rechterlijke instanties (!) dat alleen de wet een inbreuk op dat grondrecht mag maken, bijvoorbeeld bij een concrete bedreiging van een persoon. Dus niet op grond van sociaal wenselijke ideeën over wat fatsoenlijk, respectvol of ‘rekening houden met elkaar’ is. Officieren van justitie die met droge ogen beweren dat we ‘even moeten nadenken voordat we wat zeggen’, of: ‘niet zo op de man/vrouw moeten spelen’ zoals gisteren bij de behandeling van de zaak Sylvana Simons werd gezegd, zijn dan ook rechtstatelijk totaal de weg kwijt.
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hoeven uitingen niet alleen maar positief en vredelievend te zijn. Ze mogen ook negatief zijn en tot op zekere hoogte ‘offensive’ zijn, shockeren of verontrustend zijn (‘disturbing’). Dat is nou juist het hele punt van vrijheid van meningsuiting. Dat de mening van de gek, van de Newtons, Galileo’s en de Darwins, een kans krijgen naast de behoefte aan pais en vree. Dat je je frustratie mag uiten, omdat die tot (individuele) geestelijke krachtmetingen kan leiden. Dat mensen niet met een gifbeker eindigen omdat ze de ‘jeugd opruien’, zoals Socrates gebeurde vierhonderd jaar voor Christus.
En nog afgezien van de schoolmeesterhouding van het Openbaar Ministerie, wat betekenen hun woorden nog als de evident strafbare uitlatingen van onze Anne-Fleur Dekkers, Abou Jahjah’s en mensen die vinden dat de hele aanhang van Wilders uitgemoord moet worden, niet tot dagvaarding leiden, laat staan een showproces als dat van Sylvana?
We krijgen bij herhaling – zonder dat het OM het zelf hoeft te beweren, dat is de clou – ingeprent dat fatsoen van rechterzijde moet komen. Ter linkerzijde, en vooral bij gemarginaliseerde groepen (waar ik Abou Jahjah maar even toe reken) is dat fatsoen te hoog gegrepen blijkbaar. Fatsoen aan die zijde van de kloof ligt al besloten in het Gelijk.
Het moraliserende vingertje van het OM, die een ‘generaliserende werking’ van de zaak Simons wil laten uitgaan, is in strijd met hun taakopvatting die namelijk is dat ze de wet horen te beschermen, ook als dat verdachten zou kunnen vrijpleiten, ook als dat betekent dat je het algemeen belang boven individuele zaken stelt. In Nederland kennen we immers een systeem waarbij het OM ook met één bil op de stoel van de rechter zit, een officier van justitie moet magistratelijk zijn, het recht als zodanig dienen, niet alleen zijn zaak, of een aspect van de zaak. Uitspraken doen in de trant van ‘dat we niet zomaar alles mogen zeggen’ staat daar haaks op, omdat dat in beginsel nou juist wél mag. En als ik iets niet mag, dan moet het OM maar werken om dat aan te tonen. Dát is de juiste volgorde.
De ‘maar’ achter meningsuiting heeft van de vrijheid van meningsuiting een gunst van de overheid gemaakt, een voorwaardelijke gunst, die alleen als er fatsoenlijk mee omgegaan wordt bescherming verdient, nadat er is nagedacht. Alsof jezelf uiten niet juist een vorm van nadenken is, daarmee samenvalt. Alsof expressie slechts vorm is, en geen proces naar een mening en dialoog toe. Juist door te praten, te fulmineren misschien, verbaal te duwen en trekken, komt er iets los wat anders zou blijven steken in fatsoenlijke winkeldames-taal: een prettige middag nog, geniet ervan! Heel fatsoenlijk, maar zonder erbij na te denken.
‘Mensen die denken dat ze continu maar reacties moeten geven’, dat is het ‘probleem’, wordt er door het OM gezegd. Dit is het onvergefelijk shamen van vrijheid van meningsuiting. ‘Continu maar reacties’, het lef.
Kleine troost, wat er achter deze ‘maar’ staat is het wel waard te onthouden: vooral wel continu reageren.