De laatste maanden groeit het verzet tegen twee mythes van de technocratie. De eerste mythe is dat in het postideologische tijdperk de markt heeft gewonnen en dus niet weersproken dient te worden, de tweede luidt dat menselijk gedrag beheersbaar is door repressie, toezicht en de juiste ‘prikkels’. Achter beide gaat het idee schuil dat individuen slechts handelen uit zuiver (economisch) eigenbelang. De markt dicteert het tempo waarnaar de werkende mens zich moet schikken, en voor het overige kunnen we met belastingen, subsidies of accijnzen de boel nog wel een beetje bijsturen. Als dat niet werkt is er nog de overheid, die met controle en toezicht ons bestaan tot in detail tracht te beheersen. Alles veilig, hygiënisch, voorspelbaar.
Van alle schrijvers die ooit een dystopische roman schreven is de Tsjech Karel Čapek mijn favoriet. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Orwell en Huxley nam hij het dystopia niet als gegeven, maar liet zien hoe ze ontstaan. Het is een terugkerend thema in onder andere in Oorlog met de Salamanders (1936) en het toneelstuk R.U.R., dat staat voor Rossums Universal Robots (1920). Čapek was de eerste die het woord robot muntte, al bedoelde hij er een soort kunstmatige levensvorm mee die niet bestond uit metaal en radartjes, maar uit menselijk materiaal. We zouden ze nu misschien androïden noemen.
Oorlog met de Salamanders
Het ontstaan van dystopia’s is in het werk van Čapek niet zozeer de keuze van tirannen en de ideologische waanzin die hen drijft, maar de tragische uitkomst van al te menselijk optimisme over de beheersbaarheid van de wereld. In R.U.R. keren de robots, aanvankelijk gemaakt om het werk in de huishouding wat te verlichten, naarmate de techniek verbeterd wordt zich ineens tegen hun makers: oorlog en slachtpartijen volgen. De mens is, in de ogen van de robots, onvolmaakt en hopeloos sentimenteel. In de wereld van de robots is werk, productie en vooruitgang het enige dat telt, al het andere is tijdrovende nonsens. Čapek is het soort mensen dat denkt de wereld naar zijn hand te kunnen zetten en te kunnen spelen met de schepping niet genadig: verblinde optimisten graven bij hem altijd hun eigen graf.
Čapek was een schrijver die niets moest hebben van het fascisme, het communisme én het kapitalisme. Alledrie zijn ze immers niet in staat om het belang van zoiets als de elementaire menselijke waardigheid voldoende te vatten. De mens is niet ondergeschikt te maken aan een systeem, systemen kunnen hoogstens in dienst staan van mensen.
The future of history
Het doet denken aan wat Fukuyama in 1989 in het essay ‘The end of history’ schreef, en recent weer herhaalde. Het einde van de geschiedenis, waarin de wereld zich min of meer in de richting van de marktwerking en de democratie zou bewegen was niet iets om over te juichen. Politiek zou er alleen nog maar zijn voor het eindeloos verbeteren en aanpassen van complexe menselijke behoeften, uiteraard ingefluisterd door de toverkrachten van de markt. In een gesprek met Foreign Policy naar aanleiding van zijn meest recente essay, ‘The future of history’ zei hij:
This is the part that the economists don’t understand, because they think it’s all just material self-interest. People want recognition of their dignity as moral agents. That drives a huge amount of politics. And that’s the source of anger. When you are not adequately recognized, you get mad (*) about it.
Fukuyama rekent af met de gedachte dat de geheiligde markt stuurman van de wereld moet zijn. Niet dat een nieuwe ideologie antikapitalistisch hoeft te worden, maar een beetje gezond wantrouwen tegenover de effecten van globalisering kan geen kwaad. Ook het primaat van de politiek over de economie moet worden hersteld. Dat Griekenland en Italië omwille van de welvaart door niet-gekozen technocraten worden bestuurd zou elke democraat pijn moeten doen.
De mens, slaaf
Het is geen toeval dat er de laatste tijd zoveel boeken verschijnen die met weemoed terugkijken op het verleden, en allemaal concluderen dat we iets waardevols zijn kwijtgeraakt. Tony Judt met Ill fares the land, Richard Sennett met The Craftsman en Together, en binnenkort Michael Sandel met What money can’t buy. Ook Fukuyama, hoewel uit een ander ideologisch stalletje, mag in dat rijtje worden geschaard.
In een technocratie staat de beheersbaarheid van de wereld centraal, niet de behoeftes en verlangens van de mens. De moderne mens ontpopt zich daardoor steeds meer tot slaaf van het economische systeem, met uitzondering van diegenen die rijk genoeg zijn om te profiteren van de globalisering en zich aan de grillen van de overheid te onttrekken. Voor de rest blijft een wereld over die steeds minder hun menselijke waardigheid erkent, en in plaats daarvan aanstuurt op controle en beheersbaarheid. De vraag is: hoe lang pikken we dat nog.