Weet u nog van vroeger, toen het integratiedebat er nog was? Vijf jaar geleden deed de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een poging om dat integratiedebat van wat kaders te voorzien. Er verscheen een rapport, dat door prinses Maxima snedig werd samengevat met de zin: ‘Dé Nederlandse identiteit, ik heb haar niet gevonden.’ In het rapport schreef de raad dat de vraag over wie, wat en waarom ‘wij’ precies zijn ‘wordt ingegeven door een aantal maatschappelijke ontwikkelingen zoals globalisering, europeanisering, individualisering en multiculturalisering.’
Het rapport is onverminderd actueel. Integratie is ingeruild voor Europa als stropop om elkaar over gevoelens van loyaliteit en (in de woorden van de WRR) ‘kiezen voor Nederland’ de maat te nemen, maar verder bleef de onderliggende zaak hetzelfde. In een hoofdstuk met de voor zichzelf sprekende titel ‘Emotionele identificatie: houden van Holland’, schreef de WRR: ‘Er is een groeiende behoefte aan een collectieve beleving van de nationale gemeenschap door middel van rituelen en symbolen.’
Nieuwe symbolen kwamen er niet, de oude symbolen zijn nog altijd sleets en alleen de Europese vlag maakt, als symbool van wat steeds meer Nederlanders vooral niet willen, misschien een kans.
Naar het Malieveld voor geld
Het Europadebat kan echter niet verhullen dat het grootste probleem van aftakelend Nederland zich binnen onze eigen landsgrenzen bevindt. Een ‘wij’ zijn, een gemeenschap zijn, vraagt om offers. Maar willen mensen zulke offers nog maken?
De komst van het kabinet Rutte I markeerde de groei van een eigenaardig soort protest. Vrijwel alle demonstraties tegen Rutte I gingen over geld. De kunst- en cultuursector was boos omdat hun subsidie werd afgepakt, de mensen met een PGB protesteerden tegen de bezuinigingen op hun budgetten, de studenten willen geen langstudeerboete, de vakbonden protesteerden tegen het verhogen van de AOW-leeftijd, de huisartsen staakten, de leraren in het basis- en speciaal onderwijs wilden niet dat er 300 miljoen uit het speciaal onderwijs werd weggehaald, en de ambtenaren waren boos dat ze ook door de bezuinigingen geraakt werden. Het was opvallend hoe weinig er door niet-belanghebbenden werd meegedemonstreerd.
Een paar maanden geleden sprak ik een oud-politicus. Hij zei: ‘In mijn periode stond het Malieveld vol in protest tegen kernenergie, tegen kruisrakketten of tegen apartheid. Het ging om immateriële zaken, over waar Nederland voor staat. Nu staan mensen alleen nog op het Malieveld als hun geld verdwijnt.’ Hollands cynisme: er is behoefte aan een gemeenschap met collectieve waarden die naar elkaar omziet, maar als er geld bij moet is het eigenbelang in plaats van gemeenschap dat de klok slaat. Gemeenschap lijkt te zijn gereduceerd tot: de ander moet voor mij betalen.
Niemand wil betalen voor Nederland
Het recente gepruts van de Tweede Kamer om een oplossing te vinden voor de langstudeerboete, staat er symbool voor. Blijkbaar is het onmogelijk om het bedrag ergens anders te vinden. De rekening wordt als een hete aardappel doorgeschoven. Niemand heeft zin om blijmoedig op een niet-studerende kiezer af te stappen met de boodschap dat zijn portemonnee wat lichter wordt.
Nog een voorbeeld. Vorige week schreef Rob Hunnego, voorzitter van de Koninklijke Vereniging van Marineofficieren in De Volkskrant dat de Nederlandse krijgsmacht goed is voor de Nederlandse handelsbelangen. Hij reageerde daarmee op het nieuws dat een groot deel van de Nederlanders vindt dat er best nog verder bezuinigd kan worden op defensie. Maar omdat het Nederlandse bedrijfsleven over de hele wereld actief is, meende Hunnego, is het hebben van een krijgsmacht economisch voordelig. Pijnlijk. Ooit hadden we een krijgsmacht om de natie te verdedigen of om in te zetten tegen regimes die de mensenrechten schenden – humanitaire waarden om trots op te zijn. Nu hebben we een krijgsmacht omdat het bedrijfsleven er wel bij vaart.
De WRR had gelijk toen het schreef over de hunkering naar het collectief beleven van de nationale gemeenschap, met de waarden die daarbij horen. We willen allemaal graag in Nederland wonen. Alleen lijkt het soms alsof men er steeds minder voor wil betalen.