Op zijn beroemde drieluik Metropolis schilderde de Duitse kunstenaar Otto Dix een zinnebeeld van de Weimar Republiek in het Interbellum. Terwijl de veteranen uit de Eerste Wereldoorlog – misvormd, geknakt en vergeten – zijn veroordeeld tot het leven van een bedelaar op straat, vermaken de elites zich in de jazzsalons alsof er geen morgen meer is. Drank vloeit rijkelijk, saxofoons worden bespeeld, en voor de vrolijkheid binnen maakt het niet uit dat buiten de ellende heerst. De figuren van Dix hebben allemaal iets angstaanjagends en leegs.
Dix wilde met zijn schilderij aandacht vragen voor de sociale misstanden in de Weimar Republiek. De (jonge) mannen die hun vaderland dienden in de met gifgas gevulde loopgraven werden na terugkomst thuis vergeten. Metropolis is een aanklacht tegen een elite die vooral voor zichzelf leeft, zonder zich te bekommeren om het lot van de outcasts, de mensen die door de welvaart en de weelde vergeten zijn.
In 1995 verscheen, postuum, The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy, van de Amerikaanse historicus Christopher Lasch. De titel van zijn boek is een omkering van The Revolt of the Masses van de Spaanse filosoof Ortega y Gasset, verschenen in 1930. Waar Ortega y Gasset zich nog zorgen maakte over de massabewegingen van zijn tijd (zorg die, met het oog op de geschiedenis sindsdien, geen nadere toelichting nodig heeft), haalde Lasch uit naar de individualistische, kosmopolitische elites. In onze tijd is niet de opstand der horden een probleem, maar de categorische weigering van de elites zich te engageren met mensen die niet zo zijn als zij. Lasch’ boek verscheen in hetzelfde jaar als De Verweesde Samenleving van Pim Fortuyn, maar ruim voordat in Europa (en de Verenigde Staten) kiezersopstanden de elites ruw zouden doen ontwaken.
Wat wilde Lasch de elite vertellen? Het dedain voor de waarden van het Amerikaanse platteland dat hoogopgeleiden in de metropolen aan de kust koesterde vond hij misplaatst. Lasch’ boek was een oproep aan de Universitair geschoolde klassen zich niet af te keren van de belevingswereld van mensen die niet hun perspectieven delen. Gebeurde dat wel, dan zou het zich wreken in de opkomst van politieke bewegingen die zich zouden gaan afzetten tegen de wereld van de mondiale mens. Lasch voorspelde dit aan het begin van de jaren ’90, en net als bij Ortega y Gasset hoeft zijn gelijk, gezien de ontwikkelingen sinds toen, geen nader betoog.
Maar heeft het iets geholpen? Soms ben ik bang van niet. Dit weekend vierde het jeugdige deel van de kaste der kosmopolitische, universitaire geschoolde wereldburgers hun jaarlijkse feest op Lowlands. In weerwil van een populair vooroordeel vind je de meest homogene, in zichzelf gekeerde groep van Nederland niet in Spakenburg, maar elk jaar in augustus in Biddinghuizen. Op de (overigens erg mooie) fotoserie die NRC Handelsblad online publiceerde moet een mens zijn best doen een bezoeker te vinden die niet lijkt op een stereotypische blanke Randstedeling van twentysomething. Alexander Pechtold werd, van alle politici die deelnamen aan een debat, met het luidste applaus onthaald – dat zou genoeg moeten zeggen. Of iemand die zich omringt met gelijkgestemden zichzelf eigenlijk wel kosmopolitisch kan noemen laat ik voor het gemak buiten beschouwing.
Het schilderij van Otto Dix werd voor het eerst tentoongesteld in 1928 en, samen met de hedendaagse kritiek op het kosmopolitische wereldbeeld, voorziet het ons van waardevolle kritiek. Ressentiment ontstaat niet als kwaadwillende politici ineens vreemde dingen beginnen te zeggen (dit is bijvoorbeeld waarom een uitdrukking als ‘haat zaaien’ zo’n ongelukkige beeldspraak is) maar als verschillende klassen opgesloten raken in hun eigen wereld, te beginnen bij de welgestelden. Misschien is wat we het meeste moeten vrezen niet de stem van Roemer of Wilders, maar de weigering van een grote groep boardroomvolk in spé om zich in te laten met een wereld die niet de hunne is.