Afgelopen vrijdag was ik op uitnodiging van het Belgische debatcentrum deBuren bij de G1000-Burgertop in Brussel. De G1000 is een initiatief van een groep mensen rondom de schrijver David van Reybrouck, in Nederland bekend van het boek Congo, een geschiedenis, dat in 2010 de AKO Literatuurprijs won. Meer dan vijfhonderd dagen zit België al zonder regering, en ondanks het feit dat er eindelijk (eindelijk) een akkoord is tussen de partijen over het splitsen van het kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde (BHV), zal de weg naar het vormen van een nieuwe regering nog lang en moeizaam zijn.
Tijd voor een doorbraak dus, dacht ook Van Reybrouck. In ongeveer negen maanden tijd stampte hij een indrukwekkende organisatie uit de grond om 1000 ‘gewone’ Belgen bij elkaar te krijgen voor het grootste experiment in deliberative democracy dat de wereld tot nu toe heeft gezien. Het idee achter de G1000 is simpel. Zorg dat de macht van politieke partijen wordt gebroken door burgers direct met elkaar aan tafel te zetten en laat ze discussiëren over vraagstukken waar consensus hard nodig is. Wat politici niet kunnen, dat kunnen burgers die niet worden gebonden door electorale belangen wel.
Succes
De G1000 kreeg lovende kritieken in de media en werd bejubeld door een team internationale waarnemers. In veel opzichten is de G1000 ook een doorslaand succes. België heeft een boel problemen die met de G1000 een alternatief model kregen om opgelost te kunnen worden. Het land is bestuurlijk topzwaar door het grote aantal bestuursniveaus, en de politiek vindt nog steeds plaats in partijen waarvan het bestaansrecht – net als in Nederland – veelal nog teruggaat op de verzuiling.
Over het taalprobleem werd echter niet gesproken. Toch was het er, als roze olifant – of l’éléphant rose – in de kamer. Zwijgend hing het kolossale beest boven de tafels waaraan werd gediscussieerd over de verdeling van welvaart, immigratie en sociale zekerheid. Verschillende waarnemers merkten op dat met name aan de ‘gemengde tafels’, met zowel Vlamingen als Walen, de discussies het pittigst waren.
“Hoe ging het?”, vroeg ik bij het buffet na afloop aan de twee Vlaamse dames die aan een gemengde tafel zaten. “O, heel goed, geen enkel probleem. De Franstaligen spraken ook best een mondje Nederlands, en wij spreken natuurlijk Frans”, zeiden ze. “Ik bedoelde inhoudelijk”, antwoordde ik. Korte stilte. “Oh. Nu ja, dat ging ook heel goed hoor!” Ze knikten allebei heftig om hun boodschap kracht bij te zetten. Een andere man was duidelijk minder enthousiast. “Die Franstaligen waren totaal niet inschikkelijk”, mopperde hij. Ook de organisatie droeg onbewust bij aan het bevestigen van de grens die België verdeelt door Frans-, Nederlands- en tweetalige tafels neer te zetten. Een veeg teken.
Wij-gevoel
Taal is, naast een communicatiemiddel, ook een instrument om woorden te geven aan een gedeeld verleden, en daarmee aan een gevoel van beschaafd nationalisme en lotsverbondenheid. Zo’n wij-gevoel is een onmisbaar ingrediënt voor het in stand houden van solidariteit.
Veel Vlamingen zijn korzelig over het feit dat hun rijke gewest ‘betaalt’ aan het minder welvarende Wallonië. Het feit dat België door de taalkwestie verscheurd wordt maakt het oplossen van vaak toch al complexe vraagstukken voortdurend extra ingewikkeld. De hele kwestie BHV werd terecht omschreven als een ordinaire zaak van emotie. Franstalige en Nederlandstalige kranten droegen verder bij aan de tegenstelling. Op zichzelf hoeft meertaligheid geen probleem te zijn (kijk bijvoorbeeld naar Zwitserland), en het hebben van een gemeenschappelijke taal is niet allesbepalend, maar een rol speelt het zeker.
Loerende Griek
Natuurlijk, het liefst zien we een wereld waar mensen zich solidair voelen met andere mensen, gewoon omdat wij allen mens zijn.Die humanistische utopie ligt echter ver van ons. De praktijk leert dat een bezonnen wij-gevoel belangrijk is voor het in stand houden van solidariteit. De eurocrisis laat goed zien hoe banaal en tegelijkertijd reëel dat eigenlijk is.In Nederland heb ik nog nooit een Randstedeling zijn tent zien opzetten voor het kantoor van de fiscus, met de mededeling dat die achterlijke Limburgers nu wel genoeg van ons geld hebben gekregen. Maar als de Grieken onze steun nodig hebben – nota bene om onze gemeenschappelijke welvaart te behouden – dan worden de stereotypen over werkschuwe, knoflookvretende en nogal fors behaarde viezeriken die op vakantie altijd naar je vriendin staan te loeren van stal gehaald om de rechtvaardigheid van onze bijdrage aan het Europese noodfonds in twijfel te trekken. Wat we gemeenschappelijk hebben doet er toe.
De G1000 slaagde er in om een praktisch en hoopvol alternatief te bieden voor de vastgelopen partijpolitiek, waarvoor Van Reybroucken zijn collega’s terecht alom geprezen worden. Dat wil echter niet zeggen dat deliberative democracy vanaf nu het gouden kalf moet zijn waar de Belgen gelukzalig hun rituele dans omheen kunnen draaien. Zolang het Belgische wij-gevoel een zorgenkindje blijft is ook de G1000 slechts een pleister voor het bloeden.
Foto CC: DrPlokta