De Duitse Marta Hillers (1911-2001) schreef van april 1945 tot juni 1945 over het einde van de oorlog in Berlijn en de intocht van de Russen. Het verhaal werd anoniem uitgegeven, pas in 1959, onder de titel Een vrouw in Berlijn. Haar wens de gebeurtenissen te begrijpen is mooi verbonden met haar sterke wil alles vooral te overleven. Ze vertelt over de bommen die vallen, het gebrek aan water, de oostenwind die door de open ramen en gaten in de muren waait. Maar ook over de Russen die in- en uitlopen, die haar ofwel verkrachten, ofwel beschermen, en ’het stuk vuil’ dat ze zich voelt. Het boek stuitte op zoveel haat en narigheid dat Hillers het in haar leven niet meer herdrukt wenste te zien. Het is namelijk ook een beschrijving van niet bepaald schuldbewuste mensen. De Duitsers zeuren, liegen en bedriegen, willen de Führer terug of beweren juist ‘altijd al tegen hem geweest te zijn’. Het is dat relativeringsvermogen dat Hillers destijds niet in dank werd afgenomen. Het zwart-wit scenario (voor of tegen Hitler) moest immers ook na de oorlog standhouden, boven alles. Zo zie je maar dat ‘nuance’ geen zwart-wit denken opheft, maar dat alleen de beschrijving en kennis van de werkelijkheid dat kan. Uiteindelijk.
Hoe dan ook, ik werd gegrepen door het boek, hier bijvoorbeeld, waar de hongerige Marta, terwijl ze na een voltreffer in haar vier-verdiepingen hoge appartement even elders verblijft, schrijft:
‘Bij het snuffelen in het povere boekenbezit van de heer des huizes sloeg ik een roman open. Engels adellijk milieu en dan de volgende zin: ‘…wierp een vluchtige blik op haar onaangeroerde maaltijd, stond op en ging van tafel…’ Ik was al tien regels verder toen mijn blik onweerstaanbaar naar bovenstaande zin werd teruggezogen. Ik las hem zeker tien keer over en betrapte me erop dat ik met mijn nagels over de letters krabde, alsof ik de onaangeroerde maaltijd – hij was daarvoor nauwkeurig beschreven – uit het dikke boek kon krabben. Idioot zoiets. Ik raak in een lichte hongerwaanzin.’
Dus zo discreet kan waanzin zijn, dat je het verlangde van het papier wilt krabben. Het zwart-op-wit van wat je niet meer kunt krijgen, terwijl die ander zijn neus ervoor ophaalt! Ik krab met mijn nagels inmiddels, de laatste tijd, ook over dingen heen. Het scherm van mijn laptop bijvoorbeeld als ik warempel iets bemoedigends lees of zie, waardevolle woorden achter de dingen die door anderen onaangeroerd blijven, misschien zelfs al in de vuilnisbak liggen. Maar misschien ook idioot van mij, zoiets.
‘Het gaat hartstikke goed met Nederland’, ‘we zijn het gelukkigste volk ter wereld’, is niet wat ik bedoel met bemoedigend. Dat is nou juist de vluchtige blik op de maaltijd, die we – al helemaal verzadigd van genoeglijk geluk – onaangeroerd laten staan. Ik krab aan mijn scherm, aan mijn boek, aan mijn vrienden en kennissen, uit nood, om wat niet meer ruimschoots overal voorhanden is: liefde voor de waarheid, schoonheid, het eigene (wat iets anders is dan het persoonlijke), het gewaagde. Een christelijke vrouw uit Egypte die op een pleintje in Duitsland oproept onze vrijheid te beschermen bijvoorbeeld: krabben. Tristan en Isolde van Richard Wagner op YouTube: krabben. Boeken van Knausgård, de stem van Christopher Hitchens, zomaar een tweet of sms’je van iemand: krabben. Ik heb geen nagels meer over.
Want volgens studenten van de University of London zijn de filosofen Plato, Kant en Bertrand Russel te wit, las ik, en moeten ze plaatsmaken voor zwarte filosofen. Een salafistische haatimam, die eerder Nederland werd geweigerd, komt gewoon weer ‘preken’ en haalt geld op voor een moskee in Gouda. Een criminele tuigvlogger moeten we met een dag lang twittergeweld uit een verkiezing stemmen en als dat lukt is niet iedereen overtuigd maar is het ‘debat onfris’. Onze cultuur en beschaving is een onaangeroerde maaltijd geworden, en maar weglopen van tafel met zijn allen.
Het bommentapijt van de politieke correctheid op alle terreinen, de angst voor verantwoordelijkheid en eigen schuld, het collectieve narcisme en opportunisme, en de mensen die dat uit egoïstische motieven instandhouden, dat alles verstikt de lucht en schept de hongerwaanzin. Waar vind ik voeding?
Ik heb geen honger zoals Marta Hillers want ik ken zulk lijden niet, net als doodsangst, die zij beschrijft als ‘altijd dezelfde symptomen. Eerst zweet bij de haargrens, een zeurend gevoel in het ruggenmerg, een prikkende keel, je gehemelte droogt uit en je hart klopt syncopisch’. Nee, dat allemaal niet, maar een luxeprobleem heb ik ook niet. Mijn verlangen is uiteindelijk ook ieders verlangen, geloof ik. Naar iets scheppends, in plaats van iets vernietigends.
Mijn liefde groeit met de dag voor de mensen die aan zich laten krabben, want dat is niet altijd een dankbare taak. Maar ze houden de waanzin er lekker in, en mijn innerlijke idioot in leven.