Mijn vader is ondernemer. In 1963 begon hij, achttien jaar oud, met een eigen rijschool. Reed 6 dagen per week in een lesauto en verhuurde zijn lesauto’s op zondag. Zo begon hij een autoverhuur. Later ging hij zijn eigen auto’s onderhouden en begon zo een garage. Zo bouwde hij langzaam zijn bedrijf. Hij heeft hard en veel gewerkt. Hij heeft ook veel risico genomen: zijn eigen geld verdienen terwijl hij zes kinderen te eten moest geven.
In 1997 wilde hij een nieuw pand bouwen in Purmerend. Groter, mooier en efficiënter. Dat was een flinke investering en de bank moest financieren. Dat wilde de bank uiteindelijk ook wel, maar alleen als de BV werd omgezet in een Venootschap onder Firma (VOF). Het verschil zit hem hierbij goeddeels in de aansprakelijkheid. In het geval van een BV is je privévermogen -mits je het niet te gek maakt- beschermd. In een VOF daarentegen kan jouw privévermogen gebruikt worden om bij een faillissement schuldeisers te compenseren. Oftewel: gaat je bedrijf failliet, dan ga je mee.
En zo zetten mijn ouders alles op het spel. Het huis waarin ze woonden en het spaargeld dat zij hadden. Maar ook het stuk weiland dat mijn moeder heeft geërfd als jongste dochter en weer graag wil overerven aan mijn jongere zusje. Eng en onzeker of niet: mijn ouders zijn ondernemers en daar hoort het nu eenmaal bij. Zo werd het gebouwd en eind 1998 was het klaar, een prachtig pand.
Rond 2000 knapte de internetzeepbel. Vooral de autobranche voelde dit heftig. Dat was ook niet zo gek: als je vlak voor het knappen van de bubbel op sollicitatiegesprek kwam had je eerder een auto onder je kont dan iemand een hand gegeven. Zeker de ICT bedrijven hielden daar wel van, en juist die vielen bij bosjes om. Auto’s moesten langer meegaan en dealers bevochten elkaar voor iedere auto die ze konden verkopen. We hadden een moeilijke tijd. Het drukte. Maar als je hele hebben en houwen er van afhangt ga je harder trappen als je wind tegen hebt. Mijn vader, een echte ondernemer, ging door. Hij werkte harder en kreeg de boel er bovenop. Uiteindelijk kon hij het zelfs weer omzetten in een BV.
Doordat mijn vader en mijn broers (die het bedrijf overnemen) hebben geleerd om iedere euro goed te besteden en geen dingen te doen die je de kop kunnen kosten staat het bedrijf er nu goed voor. Zelfs nu de autobranche wederom harde klappen krijgt.
Ik ben er trots op dat ik zoon ben van een ondernemer. Zoon van een kapitein die samen met zijn bedrijf ten onder kan gaan. Zoals dat hoort met echte bedrijven.
Daarom krijg ik ook zo’n naar gevoel in mijn maag als ik kijk naar het redden van de banken. Natuurlijk, ik geloof politici die vertellen dat het noodzakelijk is. Omdat je er liever voor kiest om veel geld op tafel te leggen in ruil voor zekerheid, dan de onzekerheid van afzijdigheid. Maar toch, de banken die mijn vader dwongen alles wat hij bezat in de waagschaal te stellen ontlopen de dans en de tucht van de markt. Dat steekt.
Ik troost mij maar met de laatste regel van het schitterende gedicht De Roeping van Gerard Reve: “Toch goed dat er een God is.”