Elk jaar gebeurt er iets waar ik niets van begrijp. Met stomheid geslagen ben ik dan. Pats. Vol op de bakkes. Ik staar dan met een mengeling van afkeer en verbazing naar de televisie. Nu ben ik niet per se een pragmaticus, en zie ik zeker schoonheid in nutteloze dingen, maar dit… dit? Neen. Ik zie colonnes bloedfanatieke, pezige mannetjes op flitsende hogesnelheidsfietjes, en hoor zichzelf drukmakende commentatortjes die dat hysterische geploeter bewieroken alsof de wielrenners en masse het lijden van de mensheid verlichten. De Tour de France: of hoe absurd ons bestaan is.
Natuurlijk willen we dingen bereiken waardoor het lijkt alsof het leven, ondanks de dood en de vergetelheid die met zijn gapende muil wacht, toch nog zin heeft gehad. Een gemiddelde kleuter ziet in wat voor zelfbedrog, wat voor futiel compensatiegedrag dat is. Maar als we eenmaal door hebben dat we wel in iets moeten geloven om nog uit bed te komen, dicteert het ego zijn prachtige leugen vol van waarde en zin, en met ons volle verstand stappen we die droom in. Sommige mensen gaan blinde kinderen in Ethiopië helpen. Dat is een mooi streven. Niet dat er in de toekomst minder blinde kinderen in Ethiopië zullen zijn, maar de kinderen die de zorg ontvangen hebben mogelijk een beter bestaan. Daar valt wat voor te zeggen.
Een ander type mens gaat wielrennen. Hetgeen ze daarmee willen bereiken is wat topsporters verwoorden als: ‘aan de top komen’, ‘sportgeschiedenis schrijven’, ‘de beste zijn’, enzovoort. Om de schijn van al te agressief egoïsme te vermijden zeggen ze soms: ‘ik wil mijn grenzen verleggen’ , ‘het is een strijd met mezelf’. Het gaat hoe dan ook om het genereren van applaus, om competitie en altijd en zonder uitzondering om het Heilige Ik van de topsporter.
Eerlijk gezegd heb ik een bovengemiddelde mate van schijt aan de ambities van de topsporter. Al helemaal als hij deelneemt aan een sport die ongeëvenaard corrupt is. Zwoegen, zweten en zwelgen in je eigen prestaties terwijl je je radioactieve urine in een spons laat lekken: ga fietsen, zou ik bijna zeggen, maar dan buiten het oog van de camera. Mart Smeets denkt daar anders over. Die raakt daarvan in extase. En alsof we niet genoeg hebben aan het door gemeenschapsgeld betaalde oeverloze gezwatel van die oudgediende uit het pleistoceen, krijgen we ook nog eens een programma als Tour du Jour voor onze kiezen.
Ik denk dat het een zegen zou zijn als al die kopgroepen met hun bolletjestruien, gele truien, die al dan niet ‘er af gepierd worden’, een ‘waaier trekken’, ‘uitbreken’ of ‘de koers hard maken’, dat allemaal even zouden willen doen in de nabijheid van een kilometersdiep ravijn, om er vervolgens voorgoed in te verdwijnen. Vooral ook om voor altijd af te zijn van dat leger aan aanbidders en hun stuitende afgodendom.
Je kan dezer dagen geen programma meer opzetten of er zit er wel weer ergens eentje zijn platitudes op te dissen. Ik wil vredig en ambitieloos op de bank vervetten en rondzappen zonder dat ik geconfronteerd wordt met topsporters en hun dwaze van zichzelf vervuldheid. En als er dan toch topsport op teevee moet, als daar dan echt geen ontkomen aan is vanwege de liefhebbers, dan is alles goed zolang het maar geen wielrennen is.
Als we enig heldendom zoeken in het aanschijn van de dood, laten we op zijn minst denken aan het decorum: geen gekke mannetjes in pakjes op fietsjes die futiele recordjes najagen. Dan maar voetbal. Maar alleen als het moet.