‘Er bestaan geen partyen. Er bestaan maar cliques’, zo meende Multatuli, de schrijver van Max Havelaar (1860) – voor mij nog altijd het beste Nederlandstalige boek dat ooit is verschenen. Multatuli stelde veel belang in de politiek, maar had ook een afkeer van de Tweede Kamer, die volgens hem een ‘pronkkamer van Nederlandse middelmatigheden’ was en een ‘muzeum van misdadige nietigheid’. Deze opvattingen weerhielden hem er echter niet van om zich verkiesbaar te stellen. De lotgevallen van Multatuli geven een bijzondere kijk op het belang van politieke partijen. Een historische les, juist nu zich voor de verkiezingen zoveel gelukszoekers aanbieden.
Multatuli (‘Ik heb veel gedragen’) – het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker – schreef prachtige boeken, maar vond het verschrikkelijk om een ‘schrijver’ te worden genoemd. Max Havelaar is een literair hoogstandje, maar vooral een politieke aanklacht, tegen de uitbuiting van de lokale bevolking in Nederlands-Indië, waar Douwes Dekker werkte als koloniaal ambtenaar. Dit is het verhaal van een klokkenluider die aandacht vraagt voor misstanden en zijn boek eindigt met een emotionele oproep aan Willem III, koning ‘van ’t prachtig ryk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd’, die hij met dit boek wil laten weten hoe hier zijn ‘onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in Uwen naam’.
‘Wie met gekken in vree wil leven, moet ze wat te kiezen geven.’ Dit was één van de meer dan honderd (!) grafschriften die Multatuli in 1872 schreef bij de dood van Thorbecke, de leider van de liberalen en opsteller van de Grondwet van 1848, waarin onze parlementaire democratie werd vastgelegd. Vanaf toen werd de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen, maar alleen door rijke mannen – nog geen tien procent van de bevolking. Dit door liberalen gedomineerde parlement blonk volgens Multatuli uit in fatsoensrakkerij. Dit was precies de door hem zo verafschuwde handelselite, die vooral opkwam voor de eigen belangen, maar weinig oog had voor het volk – in Indië, maar ook niet in Nederland.
Een reactie van koning Willem III op de oproep in Max Havelaar bleef echter uit, waarna Multatuli zelf in actie kwam en de politiek in ging. Nadat hij in 1860 nauwelijks enige stemmen had gekregen pakte hij het in 1862 groter aan, met een manifest Aan het volk van Nederland: ‘Ja, onze Tweede Kamer is ’n verrot lichaam’, aldus Multatuli, maar toch wilde hij zich kandidaat stellen: ‘Daar zal ik rekenschap vragen van al de ellende die de verrotte politiek der laatste jaren heeft teweeg gebracht ginder, en voorbereid hier!’ In 1864 besloot hij zelfs een eigen ‘vlees-party’ op te richten, die zich moest inzetten voor de verbetering van de voeding en de huisvesting van de armen. Maar veel stemmen leverde het allemaal niet op.
In 1866 viel de regering-Thorbecke en een jaar later kwam een conservatief kabinet aan de macht. Multatuli bood haar zijn diensten aan als propagandist: ‘Myn voorstellen zullen zyn dat de koning de kamers weg jaagt, en de lamme grondwet verandert.’ Dat was revolutionaire praat, precies waar de conservatieven niet op zaten te wachten. Bovendien hadden zij geen geluk met Willem III, de wispelturige en domme vorst die door socialisten ‘Koning gorilla’ werd genoemd. Multatuli snapte ook wel dat met deze vorst weinig te bereiken viel: ‘De kans dat eenmaal eens ’t geboren hoofd van de Staat z’n roeping begrypt blyft bestaan,’ probeerde hij zichzelf moed in te praten. Maar dat was hopen tegen beter weten in.
In zijn strijd tegen de liberalen zocht Multatuli vergeefs aansluiting bij de conservatieven, maar kreeg hij wel waardering van de socialisten, die juist bezig waren om zich te verenigen. Domela Nieuwenhuis, de leider van de socialisten, roemde Multatuli als een ‘wegbereider’ van een nieuwe tijd: ‘Rukt zijn werken uit elkander, breng ze onder de oogen van zoovelen mogelijk en wij zijn overtuigd, dat zijn geest zal voortleven en opwekken om als hij te werken tegen alles, wat het geluk des menschen in den weg staat.’ Na de liberalen rondom Thorbecke en de protestanten onder Groen van Prinsterer, gingen de socialisten zich verenigen in een politieke partij, daarin juist geïnspireerd door de politiek van de eenling Multatuli.
Multatuli verzette zich tegen partijen op het moment dat moderne partijen nog helemaal niet bestonden. Tweede Kamerleden werden in zijn tijd als individuen gekozen en behartigden vooral hun eigen belangen. Juist in reactie hierop kwamen de moderne partijen tot stand, die mensen gingen selecteren en gingen opleiden en die Kamerleden bonden aan beginselen en een programma. Ik moest denken aan de lotgevallen van Multatuli, juist nu zich in de politiek zoveel gelukszoekers melden. Jan Roos en Thierry Baudet en Sylvana Simons en Hero Brinkman en Norbert Klein en Johan Vlemmix en Ancilla van de Leest en Leonie Sazias en Jacques Monasch en Jan Dijkgraaf – en wie nog meer. Ik gun ze het allerbeste, maar ben toch blij dat ik kandidaat ben voor een echte politieke partij.
Ronald van Raak schreef eerder over De Avonden van Gerard Reve, Keefman van Jan Arends Het Bureau van J.J Voskuil, ‘De kruisweg’ van Albert Servaes, De Revisor van Nikolaj Gogol, ‘De visioenen’ van Hildegard von Bingen, Totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar, Lof der Zotheid van Erasmus, De Driestuiveropera van Bertolt Brecht, De idioot van Dostojevski en De Belijdenissen van Augustinus.