Toen Jean-Jacques Rousseau in zijn Vertoog over de ongelijkheid (1755) bepleitte dat de mars der beschaving de mens ijdeler, gewelddadiger en perverser – in één woord: slechter – had gemaakt, sloeg dat in als een bom. Rousseau druiste namelijk rechtstreeks in tegen het tot dan toe populaire beeld over de natuurtoestand van de mens, zoals honderd jaar eerder uiteen was gezet door Thomas Hobbes in Leviathan (1651). Hobbes ging ervan uit dat de mens in principe in een ‘oorlog van allen tegen allen’ verkeert, waardoor het ontstaan van politieke instituties, en de daarmee gepaarde soevereiniteitsoverdracht aan een hogere macht, uiteindelijk in ieders belang is geweest: het legt de eeuwigdurende strijd binnen de mensheid aan banden. Rousseau en Hobbes vormen zodoende grofweg twee uitersten in het debat over de aard van de mens en de uitwerking van onze instituties op die aard, een discussie die nog altijd aan de gang is. Wellicht hebben zij allebei een beetje gelijk.
Het is onmogelijk om ons geheel te verplaatsen in onze natuurtoestand, maar het valt voor te stellen dat Rousseau’s idee van de ‘nobele wilde’ nogal overdreven is. Wie een serie als The Walking Dead bekijkt, die krijgt een ronduit dystopische wereld voorgeschoteld waarin een uitbraak van zombies de beschaving lichtjaren achter uitwerpt. Dit resulteert al na één seizoen tot een eeuwig durende stammenstrijd, waarin ironisch genoeg niet zombies maar mensen de grootste vijand van zichzelf worden. De ontstane maatschappij in The Walking Dead is intens gruwelijk, omdat de inclusiviteit en rechtsgelijkheid van de verloren politieke instituties zijn vervangen door het alleenrecht van de sterkste.
Tegelijkertijd is er veel voor te zeggen dat de opkomst van de beschaving ertoe heeft geleid dat Hobbes’ ‘oorlog van allen tegen allen’ niet is getemperd maar gewoon is doorgezet – alleen zijn de middelen waarmee deze strijd wordt gevoerd iets beschaafder. In plaats van de knots en de speer hanteren we nu de macht van het stembiljet en het zetelaantal van partijen. Dit klinkt een stuk vrediger, maar het idee blijft hetzelfde: een totale, nietsontziende strijd tussen van allen tegen allen, waarbij alles uit de kast wordt gehaald om de eigen belangen veilig te stellen. Je hoeft eigenlijk slechts één weekje de Nederlandse politiek te volgen om tot zo’n soort conclusie te komen.
Neem nu het recente geharrewar omtrent de formatie: de totale strijd in optima forma. Helemaal nergens in de Grondwet staat dat na de verkiezingen de partijen elkaar in een speltheoretisch afgebakende formatiehoudgreep dienen te houden, om zodoende de eigen standpunten (en kabinetsposten!) veilig te stellen. Maar omdat ook nergens staat dat dit níet zou mogen, worden we getrakteerd op het huidige, nogal ontransparante schouwspel dat in dit tempo wel eens ongeveer tot de Kerst zou kunnen duren. Is dit in het landsbelang? Allerminst. Zoals ik hier al zei, had men pas écht recht aan de uitslag gedaan wanneer de Tweede Kamer op 16 maart de vacatures voor de kabinetsposten had opengesteld en capabele vakbestuurders had aangesteld. Op die manier had men meteen aan de slag kunnen gaan, en zou er in wisselende meerderheden worden besloten. Maar nee: nadat het ‘motorblok’ van VVD-CDA-D66 een langdurige flirt met GroenLinks en een (door Pechtold abrupt beëindigde) paringsdans met de ChristenUnie ondernam, staren we nu in een diepe leegte. En dat terwijl er in principe allang een nieuwe Tweede Kamer is aangesteld die uitstekend bij machte is om de lijnen voor het te voeren beleid uit te zetten. Partijbelang blijkt dus boven landsbelang te gaan. Elke verdere onderhandeling zal een teken van minachting richting de verkiezingsuitslag blijken, alsmede een voortzetting van een immer durende strijd.
Het uiterst moeizame formatieproces staat symbool voor wat er mis is met onze instituties: ze dienen slechts als schaamlap voor onze partijen om, wars van enige democratische pretenties, alsnog voor zichzelf het onderste uit de kan te kunnen halen. 15 maart mag dan wel te boek staan als een ‘feestje van de democratie’, maar de komende jaren zijn wij wederom slechts onmachtige toeschouwers van partijpolitieke grillen. Je kunt je dus in alle redelijkheid afvragen hoe waarlijk democratisch onze verkiezingsprocedure daarmee is. Het verbaast dan ook niet dat D66, GroenLinks en de PvdA maandag de bijl hebben gezet in het bindend referendum, ongetwijfeld omdat ze tijdens het Oekraïnereferendum hebben gezien dat meer democratie hun eigen belang verregaand kan schaden. In dat licht is het daarnaast niet verwonderlijk dat afgelopen dinsdag het ‘nee’ van 6 april 2016 definitief werd omgebogen in een ‘ja’, waardoor ratificatie met het associatieverdrag met Oekraïne alsnog door zal gaan. En ik geef u nu alvast op een briefje: de volgende stap die de partijen zullen ondernemen is het schrappen van EU-verdragen uit de Wet Raadgevend Referendum. Ze hebben immers laten zien zich in een totale strijd te bevinden, en er zodoende niet over te peinzen om ook maar een centimeter op andersdenkenden toe te geven.
Dan nu de hamvraag: moeten we het de heren politici persoonlijk kwalijk nemen dat zij nu al dik twee maanden een tenenkrommend toneelstukje opvoeren, waarbij overduidelijk de eigen partijbelangen prevaleren? En is het de partijen bijzonder aan te rekenen dat zij het referendum terzijde schuiven? Dat lijkt me niet. We kunnen simpelweg niet verlangen dat zoiets abstracts als ‘de democratie’ of ‘het landsbelang’ hun handelen coördineert, omdat de eigengereide, strijdlustige kern van de mens in al die duizenden jaren niet mee is veranderd met de opgekomen instituties. Als Rutte, Buma, Pechtold en consorten in de rauwe wereld van The Walking Dead hadden geleefd, dan hadden ze elkaar zonder meer op leven en dood bestreden. En u en ik hadden hoogstwaarschijnlijk hetzelfde gedaan. Wat ons de komende jaren rest, is dat we enkel kunnen toekijken, en hoogstens onszelf doen geloven dat we het script nog een beetje kunnen beïnvloeden.