De eeuwige discussie of een hbo’er nou een student of een scholier is, is dankzij de onthullingen omtrent ‘gratis diploma’s’ op onder andere de Hogeschool InHolland in Haarlem en de Hanzehogeschool Groningen weer opgelaaid. Dergelijke opleidingsdevaluaties zijn stuitend omdat iedereen er onder lijdt: Nederland als kennisland in de eerste plaats, maar ook het welwillende deel van het docentenkorps dat zich moet conformeren aan beslissingen van het op subsidie beluste schoolbestuur. En natuurlijk de hbo-studenten zelf, die uiteraard weer door iedereen lacherig ‘scholieren’ genoemd worden. Maar is het op ’s lands universiteiten dan zo veel beter?
Universitaire studenten zijn eigenlijk net hbo-scholieren. Ook zij willen allemaal uitslapen en zo vaak mogelijk in de kroeg zitten. En kom niet aan hun studiebeurs, want straks moeten ze nog gaan werken om rond te komen ook. Goed, ik chargeer (83% van de wo’ers heeft een bijbaan) en uiteraard heb ik zelf ook ten volle geprofiteerd van alle mogelijkheden die je als student hebt om je onbezonnen jeugd een paar jaar te kunnen verlengen – vijf jaar doen over een BA Engelse Taal en Cultuur, ik zou me kapot moeten schamen. Maar stereotypen komen érgens vandaan, nietwaar?
Dubieus evenwicht
Bij het huidige ‘Diplomagate’ richt de woede zich op de schoolbesturen van diverse hogescholen, die omwille van de subsidie die ze voor iedere (afgestudeerde) student ontvangen het niet al te nauw lijken te nemen met de voorwaarden waar een student aan moet voldoen om zijn of haar diploma in de wacht te slepen. Maar op de universiteit, waar studenten écht student schijnen te zijn, is het niet per sé beter gesteld en ligt de verantwoordelijkheid net zo goed bij onwillige en gemakzuchtige studenten als bij het bestuur. Ze houden elkaar middels een lastig te ontwarren houdgreep in een dubieus evenwicht: studenten willen niet te hard werken, dus stellen schoolbestuurders, met de subsidievoorwaarden in het achterhoofd, minder eisen, waarna studenten nog een tandje minder hard gaan werken, waarop bestuurders… enfin, u snapt waar dit naar toe gaat met Nederland, Kennisland.
Cijfers en feiten
Voor een universitaire studie hoort in principe 35 tot 40 uur studielast per week te staan. Er zijn voldoende zware (bèta-) studies waar dit ongetwijfeld voor geldt, maar alpha’s en gamma’s komen gemiddeld maar op 29 uur uit. Rechten klokt met 24 uur gemiddeld het slechtst, maar daar is een onderwijsvrije periode van kerst tot februari (!) dan ook heel normaal (aan de Universiteit Utrecht althans, zie bachelorgids 2009-2010 (PDF), pagina 15 onderaan). Of wat te denken van deze opmerking, op de homepage van UU Rechtsgeleerdheid: ‘55% van de studenten die in Utrecht een rechtenstudie beginnen, haalt binnen vier jaar de bachelor. Bij andere Nederlandse rechtenstudies is dat 42% of veel lager.’ In vergelijking met het landelijke gemiddelde klinkt 55 procent heel aardig maar het is nog steeds amper de helft – een bedroevend laag cijfer. Volgens het CBS doen wo-studenten ook significant langer over hun bachelor dan hbo’ers: waar een hbo’er zijn vierjarige BA gemiddeld met vier maanden overschrijdt, is dat voor driejarige universitaire bacheloropleidingen maar liefst anderhalf jaar. Een derde van de wo’ers is na zes jaar nog steeds niet klaar.
Studeren aan een universiteit is uiteraard niet enkel in cijfers en feiten uit te drukken – de statistieken zijn slechts resultaten van een situatie die tot stand is gekomen dankzij een samenloop vele bestuurlijke, financiële en menselijke praktijkfactoren. En in die praktijk regeert conformisme: van docenten aan studenten en het schoolbestuur, van schoolbestuurders aan beleidsmakers, van beleidsmakers aan financiële (lees: subsidie-) eisen. Kortom, de vicueuze cirkel zoals die in de derde alinea al beschreven wordt.
Eigen ervaring
Tijdens mijn BA Engels was de voorwaarde om een vak te halen doorgaans dat het gemiddelde van alle cursusopdrachten (papers, essays, tentamens) tezamen een voldoende (5,5 of hoger) op moest leveren. Niet zelden maakte ‘aanwezigheid bij colleges’ sowieso al tien procent van je eindcijfer uit, maar het kwam dus voor dat je een 8 haalde voor een essay dat dertig procent van het eindcijfer uitmaakte en dat je dan op het eindtentamen (waar dus getoetst wordt of je de inhoud van het vak eigenlijk wel begrepen hebt) met een 3 precies op een 5,5 gemiddeld uit kon komen. Voilà, vak gehaald. En reken maar dat er op middelbareschoolwijze gerekend werd welk minimaal tentamencijfer tot de volle mep aan studiepunten zou leiden – ook door mij ja, als het je zó makkelijk gemaakt wordt. Waar ik me echter wel over ben blijven verbazen, is dat iedereen deze gang van zaken doodnormaal leek te vinden. Je zou toch verwachten dat universitaire studenten wat willen leren en daarom verder kijken dan het vereiste gemiddelde. Waarom de docenten deze gang van zaken accepteren en ondanks alle drieën en vieren voor eindtentamens toch de studiepunten toekennen, is me helemaal een raadsel – maar dat zou zomaar iets met van hogerhand opgelegde en aan subsidievoorwaarden gebonden regels te maken kunnen hebben.
Op een wat grotere schaal: in 2003 ging het bindend studieadvies (BSA) gelden voor enkele opleidingen aan de UU. Wie aan het einde van het eerste jaar niet minimaal 30 ECTS binnen had (vier van de acht te volgen cursussen in een jaar), kreeg een bindend negatief studieadvies. Het leidde tot veel protest – je moest ineens wat gaan presteren in je eerste jaar en dat kon toch nooit de bedoeling zijn? Toen er in 2007 sprake was van een aanscherping van de eis naar 37,5 ECTS, laaide de kritiek wederom op. Bij studenten, want docenten zijn – terecht – overwegend wél tevreden met de eis. In Leiden, waar het systeem toen al zes jaar bestond, bleek in 2003 dat het aantal studenten dat binnen één jaar de universitaire propedeuse haalt met tien procent toenam. Maar blijkbaar is daadwerkelijk ergens voor leren niet belangrijk in een studentenbestaan: ‘Milou Le Grand (21) kwam vers van het gymnasium toen ze twee jaar geleden met een studie psychologie begon. Door haar nieuwe studenten- en verenigingsleven lukte het haar niet om veel studiepunten te halen’, staat er in het Ublad Online te lezen. Pardon? Welk deel van ‘student’ begrijp je niet in ‘studentenleven’? Gelukkig heeft de UU reeds in 2008 besloten studenten uit te sluiten van medezeggenschap omtrent het BSA: “Het zou anders toch iets te veel krijgen van de kalkoen die mag meepraten over het menu voor het kerstdiner”, aldus het College van Bestuur in een reactie.
Selectie aan de poort
BSA of niet, de desinteresse en het gebrek aan druk om te presteren viel goed op bij veel van mijn medebachelors – of die nou Engels of iets anders studeerden. Zelf had ik daar overigens ook last van. Maar de schuld ligt niet alleen bij de studenten zelf: als er weinig van je verwacht wordt en je kunt dat kleine beetje dat ze wel van je verwachten op voorhand met een rekenmachine uitrekenen, heb je al snel niet zo gek veel zin meer om je serieus in te spannen en gemakzucht zet zich razendsnel om in luiheid. Als universiteiten willen voorkomen dat de ophef die zich momenteel op hogescholen concentreert opschuift in hun richting, zouden ze er goed aan doen om strengere selectie aan de poort toe te passen en te eisen dat alle afzonderlijke cijfers binnen een vak minimaal voldoende zijn – om een paar kleine suggesties te doen. Er is niets mis met eisen stellen en wie iets wil studeren, moet daar ook iets voor willen doen. Tot die tijd mag je het universiteit noemen, maar een school blijft een school. En het gros der studenten gewoon scholieren.
De grootste grap van mijn eigen universitaire carrière? Toen ik me inschreef voor een minor journalistiek aan de Hogeschool Utrecht, moest ik daar wél een toelatingsexamen voor afleggen.
American Studies
Na afronding van mijn BA ging ik verder met een master American Studies, waar de kaarten anders geschud werden. Veel studiemateriaal, veeleisende professoren (geen docenten!), voornamelijk gemotiveerde medestudenten en geen kinderachtige hoeveelheden ‘huiswerk’. De combinatie van druk en uitdaging stuwden mijn gemiddelde naar net-niet cum laude. Omdat ik vlak voor het einde van het eerste semester naar de VS vertrok voor een uitwisseling, kon ik twee vakken nog niet afronden. Nu, ruim een jaar na mijn laatste mastervakken, ben ik toevallig net deze week bezig met het schrijven van twee papers en een portfolio omdat ik na terugkeer uit de VS meteen fulltime als freelance journalist aan het werk ben gegaan en de tijd me simpelweg ontbrak om eens goed voor die papers te gaan zitten. Maar de afronding is in zicht – ik weet wat een BA-diploma waard is. Doe mij maar een MA.
Dit artikel verscheen eerder op het persoonlijke weblog van Bart Nijman.