Op vrijdag 27 september 2013 verscheen er een opinieartikel in de Volkskrant met de titel ‘Biologische vader onmisbaar voor goede ontwikkeling van kinderen’. In dat artikel schrijft de auteur een uitspraak toe aan vice-voorzitter Jan-Dirk Sprokkereef van Jeugdzorg Nederland, maar hij heeft die uitspraak nooit gedaan. De Volkskrant wilde zijn reactie niet plaatsen in verband met plaatsgebrek, daarom publiceert ThePostOnline de reactie van Jan-Dirk Sprokkereef hier.
Het opinieartikel ‘Biologische vader onmisbaar voor goede ontwikkeling van kinderen‘ van Irene Zwaan in De Volkskrant van afgelopen vrijdag (27 september 2013) bevat een aantal stevige verwijten aan het adres van ‘de jeugdzorg’. De onderbouwing van deze verwijten rammelt echter en het artikel getuigt van weinig inzicht in de rol van de jeugdzorg.
Jeugdzorg is geen echtscheidingsbureau. Sterker nog: bij de meeste echtscheidingen in Nederland is jeugdzorg (gelukkig!) niet betrokken. Niet alleen omdat er ook kinderloze echtparen scheiden, maar ook omdat veel scheidende stellen zelf goede afspraken kunnen maken over de zorg voor en de omgang met de kinderen. Alleen daar waar de strijd zo hoog oploopt (vechtscheiding) dat iemand zich zorgen maakt over het welbevinden van de kinderen, komt jeugdzorg in beeld. De bemoeienis van jeugdzorg is dan gericht op een veilige en gezonde ontwikkeling van de kinderen. Over zaken als de hoofdverblijfplaats of omgangsregeling neemt de rechter in dergelijke gevallen een besluit. Het is onmogelijk om van jeugdzorg te verlangen alle problemen rond een vechtscheiding op te lossen. Irene Zwaan wijst in haar artikel graag en veel naar jeugdzorg, maar gaat volledig voorbij aan de rol van de scheidende ouders zelf en andere betrokkenen, zoals de advocaten die vaak bij dergelijke scheidingen betrokken zijn. De scheidende echtparen hebben in het verleden in de ander de vader of moeder gevonden om kinderen mee ter wereld te brengen. Daarmee ligt de grootste verantwoordelijkheid bij de scheidende ouders zelf.
Over kinderen die lijden onder een vechtscheiding schreef de Inspectie Jeugdzorg recent: ‘Als vanzelf wordt dan gekeken naar de rol van jeugdzorg en gezondheidszorg. Maar het is de vraag of dit in het geval van een problematische (echt)scheiding terecht is. Ten eerste omdat er simpelweg weinig effectieve methoden voorhanden zijn om een impasse te doorbreken bij gezinnen die verwikkeld zijn in een (echt)scheidingsstrijd. Ten tweede omdat het merendeel van de factoren die een belangrijke rol spelen bij de instandhouding van het probleem buiten de invloedssfeer ligt van jeugdzorg en gezondheidszorg. Het betreft factoren zoals de juridische strijd tussen ouders, de financiële gevolgen van een scheiding en het visieverschil dat tussen ouders kan bestaan over het belang van de kinderen’.
De cijfers en onderzoeken die Zwaan aanhaalt om aan te tonen dat kinderen die zonder vader opgroeien vaker in de problemen komen dan kinderen uit intacte gezinnen kloppen. Maar de clou van een echtscheiding is nu juist dat er daarna geen sprake meer is van een ‘intact gezin’. En bij een vechtscheiding is er ook geen enkel perspectief dat het weer goed zal komen. Daarmee is het de vraag wat Zwaan nu eigenlijk wil zeggen met deze feiten en cijfers. Met die cijfers in de hand kun je ouders oproepen om niet te snel te scheiden, maar dat doet Zwaan niet.
Het artikel begint met een uitspraak die aan mij wordt toegeschreven, maar die ik nooit gedaan heb. Uit de wetenschappelijke literatuur en uit de praktijk blijkt dat co-ouderschap erg goed werkt als ouders goed kunnen samenwerken, maar juist aanleiding en gelegenheid geeft tot extra strijd als de basis voor die samenwerking ontbreekt (zoals bij een vechtscheiding overduidelijk het geval is). Met alle negatieve gevolgen en spanning voor de kinderen. In die gevallen zijn de kinderen gebaat bij duidelijkheid en rust. Ik vind niet dat kinderen per definitie aan de moeder toegewezen moeten worden, zoals Zwaan beweert. Ik vind contact met beide ouders zeer belangrijk. Maar in extreme gevallen waarbij de strijd tussen de ouders het kind in het dagelijks leven ernstig belast, de ontwikkeling bedreigt en ouders niet samen (kunnen) meewerken aan de hulpverlening, dan is het beter om (in ieder geval voorlopig) aan één van beide ouders toegewezen te worden. De rechter kijkt dan onder andere welke ouder vóór de scheiding het meeste voor de kinderen zorgde. Dat blijkt in Nederland nog altijd vaker de moeder dan de vader te zijn. Daarom is het wel verklaarbaar of zelfs ‘logisch’ dat kinderen in dergelijke situaties vaker aan de moeder worden toegewezen. Niet omdat jeugdzorgmedewerkers of rechters een voorkeur hebben voor de moeder, maar omdat de zorg in veel gezinnen vóór de echtscheiding al zo georganiseerd is.
Zwaan sluit haar betoog als volgt af: ‘Een gelijkwaardige positie van ouders na een scheiding is de enige manier om los te komen van de scheefgegroeide moedercultuur’. Daarmee slaat ze de plank volledig mis. Niet pas na de scheiding, maar juist daarvoor al (‘tijdens het huwelijk’) is een gelijkwaardige positie van ouders van belang, om het probleem dat Zwaan signaleert daadwerkelijk op te lossen.
Jan-Dirk Sprokkereef is vice-voorzitter van Jeugdzorg Nederland