Het begon allemaal met nog eens een taalrel in Vlaanderland. Dit keer niet“communautair”, tussen Vlamingen en Walen, maar binnen de gemeenschap zelf. Charmezangeres Natalia Druyts uit Geel had zowaar een door de publieke omroep live gebrachte uitreiking van de Music Industry Awards, kortweg MIA’s, aaneengepraat in een ongegeneerd Kempisch dialect (“Seg, mageekik da naa is oanrake want ik hem zo’n flauw vermoede dat ik vanoavond mè niks nor huis gon”). Dat lokte politiek ongenoegen uitlokte, vooral in N-VA-middens, waar ene Wilfried Vandaele de stormklok luidde. Het AN bedreigd, de Vlaamse cultuur verkracht. Vanwaar die plotse vuilbekkerij? Streng optrdeden tegen deze verloedering!
Nu is die cultus van het Algemeen Nederlands in flamingante middens klassiek: de Vlamingen zouden hun culturele identiteit moeten verdedigen door de taal te spreken van de VRT-nieuwslezers, vice-minister-president Geert Bourgeois, en de Vlaamse Academie voor Letterkunde.
Jammer genoeg spreekt niemand dat AN, buiten een beperkte klasse van mandarijnen. De Vlamingen willen het ook helemaal niet spreken, omdat ze met de toppen van hun tenen aanvoelen dat die cultuurelite met het Belgische systeem verknoopt zit. Het standaard-Nederlands in Vlaanderen is dus een spooktaal: iets voor hogere ambtenaren, mediafiguren en literatoren,- allemaal leden van een kaste die het politiek status-quo verdedigen van de Belgische (nu geconfederaliseerde) constructie. Het “schoon” Nederlands is in Noord-België de taal van de intelligentsia en de culturele elite, die tot op vandaag in hoge mate met de Belgische monarchie sympathiseert.
Dus gedragen de Vlamingen zich van de weeromstuit “kulturfeindlich”, en verkiezen ze in een tussentaal te brallen. De hunne. Het is een uitdrukking van politieke dakloosheid of misschien wel statenloosheid,- zeg maar: een fuck-you-gebaar naar het regime én naar de gesubsieerde cultuurbureaucratie. De Literatuur met hoofdletter, deze dus van Lanoye, Hemmerechts en Mortier, staat er machteloos tegenover: ze heeft geen greep op het Vlaamse idioom met zijn 50 verschillende woorden voor “schommel”, naargelang streek en plaats. Ook in het sterk geïndustrialiseerde, hoogontwikkelde en dichtbevolkte Vlaanderen van de 21ste eeuw zijn tussentaal en dialect de abnorm.
Het idiosyncratisch verzet in Vlaanderen is zelfs veel ouder dan de Belgische staat zelf, en dateert waarschijnlijk van de Val van Antwerpen in 1585, toen de Noordelijke Nederlanden zich van de Spaanse voogdij ontdeden en het Zuiden, zeker na de leegloop van de intellectuele bovenlaag, in grote mentale ontreddering achterbleef. Vanaf dan ook is het Aantwaarps als schuttingtaal haast de subculturele norm geworden. Vulgair, vuilgebekt, cynisch. Het Kempisch van Natalia is er een rurale variant van.
De waarheid is dus dat de mayonaise van de Cultuurtaal bij ons gewoon niet pakt. En wel om politieke redenen. Wij zijn geen cultuurnatie, en hebben dus ook geen referentiecultuur die hoog en laag met elkaar bindt. Frankrijk heeft de eeuwige Sartre en Camus, Nederland W.F. Hermans en Mülisch, wij hebben enkel een stel praalhansen. Vlaamse intellectuelen spraken vroeger Frans, nu keurig AN. Maar men beschouwt hen nog steeds als lakeien (dat zijn ze ook, want een koninklijk lintje of adellijke titel is bij velen van hen nog altijd een levenswens). Ook dat zat verborgen in het idioom en de lichaamstaal van Natalia-de-waanzinnige: de afkeer van dit milieu. Radiopresentator Luc Janssen karakteriseerde haar als een “topfoorwijf”, en dat is verbazingwekkend accuraat: het vulgaire, het lelijke en het ranzige, de vuilbekkerij en het vloeken, zijn vormen van protest daar waar de politieke macht er een Gramsciaanse esthetica op nahoudt.
Waanzinnig, zei u? Jawel, er zit waanzin in Natalias’ systeem, en omgekeerd. Haar geboorteplaats Geel (van oudsher het oord der gekken) is daar uiteraard niet vreemd aan. Het verlaten van de standaardtaal en het spreken in “vreemde” (niet-geautoriseerde) talen werd in de middeleeuwen gezien als een symptoom van bezetenheid, een Satanisch kenmerk waarbij de persoon in kwestie zich helemaal te buiten gaat aan blasfemie. Sinds Michel Foucault weten wen dat dit “satanisme” een subversieve attitude betrof. Het foorwijf tart de goegemeente en steelt het spektakel. Pieter Brueghel beeldt haar uit als de Dulle Griet, een ongelooflijk lawaaierig schilderij waarin men bij het eerste gehoor al Antwerpse en Kempische schetterklanken ontwaart. Het Antwerps kan men nog best vergelijken met een spraakstoornis na een beroerte. Niet-Sinjoren kunnen het, zo zegt de volkshumor, enkel spreken met een hete aardappel in de mond.
Zindelijk is het allemaal niet, tot afgrijzen van de ceremoniemeesters. Natalia kotst tijdens een uitreikingsplechtigheid op haar nette avondjurk en vervult de zaal met een solferachtige gele walm. In het psychopathologisch jargon spreekt men van allolalie, een prachtig woord waarmee het uitkramen van wartaal wordt bedoeld. Het uitbrengen van dierlijke geluiden, spasmen, het braken, het deponeren van vuil, uitwerpselen, spuug, menstruatiebloed, en allerlei secreten behoort evenzeer tot die fenomenologie van de bezetenheid.
Vlaanderen is het land van de lelijkheid, de verwonding, de littekens. Onze mond staat scheef, ons gebit stinkt, onze tong rammelt. Zinloos is het protest van de fatsoenspartij N-VA: waar de duivel in het spel is, helpt geen enkel exorcisme.
Dat brengt ons naadloos bij een tweede aspect van de Vlaamse subcultuur van de lelijkheid. Sinds de 2de wereldoorlog is dit land wereldvermaard voor zijn ruimtelijke wanorde. De sluikbouw, de koterij, de privé-architectuur van villa’s, huizen, huisjes en fermettes ademen anarchie en vervreemding uit, chaos. Alles staat schots en scheef, onder, tussen, boven en op elkaar. De consensus en de standaard lijken totaal afwezig, er is geen patroon tenzij de afwezigheid van regelmaat en planning. Het is een ruimtelijke cacofonie waar geen enkele administratie ooit greep op krijgt. Af en toe valt er wel eens iets onder de slopershamer, maar veel sneller neemt de chaos toe, naarmate de ruimte volgebouwd geraakt.
Buitenlanders kijken ernaar met enige vertedering, zich niet bewust van de politieke dimensie van die wanstaltigheid. Fotograaf Herman van den Boom, geboren in het grensplaatsje Essen, heeft er zich op toegelegd om die Vlaamse (hij spreekt nog steeds van “Belgische”) gekte in beeld te brengen. Zo in het fotoboek Neighbours (2011), waar het onsamenhangende centraal staat, combinaties van huizen en koten die zich zoveel mogelijk tegen elkaar proberen af te zetten, hoe dicht ze ook bij elkaar staan. Alles vloekt met elkaar, zelfs binnen één construct ontbreekt de eenheid en woekert de verstrooiing.
En ook hier gaat het om idiosyncrasie, een “afwijkende” taal van de lelijkheid, als teken van een verstild walggevoel. Het Natalia-effect van de vuilgebekte subcultuur heeft zich doorgezet en getransformeerd tot een hyperindividualistische bouwtrant die via de lintbebouwing en de verkavelingsplanologie heeft geleid tot een onwaarschijnlijke stapelvorm van bakstenen graffiti. Dit is geen architectuur meer, dit is anarchitectuur.
Het lelijkste land ter wereld is het land met een ingebakken wantrouwen tegen de overheid en de bureaucratie. Incivieke walg is de fundering van de Vlaamse woontraditie. De Vlaming verschanst zich, is alleen en verwerkt zacht vloekend zijn verkavelingsverdriet. Zo werkt ook de democratie in Vlaanderen: als een pispaal en schijtluik. Een opgeheven middenvinger, een idiosyncratisch manifest, maar ook niets meer. De Vlaming stemt op protestpartijen waaraan hij zijn onmacht delegeert: de revolutie als een gezamenlijk statement is niet meer aan de orde. Er rest alleen nog het vloeken en het braken, het scheefbouwen en het sluikstorten.
Zo, dit ter attentie van onze Hollandse vrienden die Vlaanderen nog altijd als een “Boergondisch” luilekkerland zien. Vergeet het. Achter de kanten gordijntjes en de sanseviera’s puilen zwarte ogen vol zwijgzame achterdocht. De wijk is een verstild inferno. Elke tuinkabouter, elke karrewiel bedekt een hinderlaag voor de indringer. Op elke door de overheid gesubsidieerde barbecue kan een waanzinnige buurvrouw roet in het eten gooien. Ja, Dulle Griet is van ons,- misschien wel het enige dat we delen. De waanzin dus.
Johan Sanctorum is Vlaams publicst.