Rumoer over een Volkskrant-interview met Géza Hegedüs, de man die vanwege zijn racistische ideeën al na één dag PVV-lijsttrekker af was bij de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam, was voor politicoloog Merijn Oudenampsen aanleiding voor een preek in de NRC over ‘de taakopvatting van de journalist’. Journalisten moeten het publiek meer bevoogden, door meer filters aan te leggen en gevaarlijke ideeën van belerende bijsluiters te voorzien. Hij hekelt de ‘gemakzuchtige’ en ‘verouderde’ misvatting dat lezers ‘volwassen genoeg zijn om zelf te kunnen oordelen over extreme ideeën en zeker geen betutteling nodig’ hebben. Extremisme is immers niet ‘voor iedereen onmiddellijk als zodanig herkenbaar’. De lezer moet bij de hand worden genomen.
Nu durf ik te wedden dat als we Oudenampsen zouden aanbieden om hém tegen slechte invloeden te beschermen, door magische software op zijn computer te installeren die alle ‘foute’ meningsuitingen wegfiltert, hij dat onnodig zou vinden. Hijzelf is vast te weldenkend om ‘beschermd’ te hoeven worden. Ik ken dit fenomeen uit China, waar iedereen vindt dat mediafilters er zijn voor anderen. Zo sprak ik in Peking eens een Chinese filmregisseuse, die zelf een VPN gebruikt om de censuur op buitenlandse websites te omzeilen, maar die censuur toch goed vindt, omdat ‘gewone mensen’ anders maar foute politieke ideeën zouden krijgen. Het zijn altijd de anderen, de infantielen, die ‘beschermd’ moeten worden tegen meningen.
De Brits-Amerikaanse journalist Christopher Hitchens liet zien hoe journalistiek voor volwassenen eruit ziet, met zijn diepte-interviewin 1990 met vader en zoon Metzger. De Metzgers leidden een neonazistische beweging genaamd de White Aryan Resistance, waarvan het acroniem, W.A.R., verwijst naar rassenoorlog. Ze waren veel extremer dan Hegedüs. Maar Hitchens bleef rustig en analytisch; hij zat daar niet als debater, maar als interviewer. Zijn vragen waren juist minder aanvallend dan die van de Volkskrant-interviewers. Hij liet zijn gasten geduldig in hun eigen woorden vastlopen. Nergens gaf hij aan wat een fatsoenlijk mens over de kwestie behoort te denken. Nergens seinde hij expliciet dat hij het niet eens was met zijn gasten. Hij anticipeerde namelijk op een volwassen, zelfdenkend publiek.
Maar voor Oudenampsen gaat het ook om de ‘bandbreedte van maatschappelijke geaccepteerde opinies’. Deze zou te ver ‘naar rechts’ zijn opgeschoven. Hegedüs wordt verguisd, maar bij ‘Wilders, Baudet en Blok’ wordt ten onrechte gedaan alsof ze alleen tegen de grens aanschurken, terwijl ze die al ver overschreden zouden hebben. Voor hen is de tijd voor normale, kritische interviews voorbij. Pek, veren en afgedwongen zelfkritieksessies doemen op.
Oudenampsen wil deze geaccepteerde bandbreedte misschien richting zijn eigen politieke positie trekken en hecht kennelijk aan overzichtelijke goed-fout indelingen. Ik hang een andere theologie aan. Ik geloof dat God, als Ze bestaat, juist een rothekel heeft aan dit gemoraliseer. Op de dag des oordeels zal Ze de hoeders van de ‘correcte bandbreedte’ verdoemen tot een eeuwige vakantie op een gereformeerde camping. In die moreel schoongeveegde, kindvriendelijke ruimte, mogen ze tot in de eeuwigheid welgevallige weetjes met elkaar uitwisselen.