PVV-leider Geert Wilders neemt geen blad voor de mond. Hij noemde minister Ella Vogelaar ‘knettergek’, D66-voorman Alexander Pechtold een ‘vunzig mannetje’ en de Tweede Kamer een ‘nepparlement’ (dat onder leiding van een ‘nepvoorzitter’ debatteert met een ‘neppremier’, enzovoort). Wilders mag dat allemaal zeggen. We kennen in dit land vrijheid van meningsuiting, en gelukkig maar. Het recht om alles te zeggen wat je vindt is een groot goed, waaraan alleen in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld het oproepen tot geweld of rassenhaat) paal en perk gesteld kan worden. En dat pas na zorgvuldige afweging.
Het recht op vrije meningsuiting geldt uiteraard voor iedereen. Dus ook voor de tegenstanders van Wilders. Als, om maar eens iemand te noemen, PvdA-voorzitter Hans Spekman vindt dat de PVV-leider met zijn standpunten gevaarlijk is voor de democratie, moet het hem geheel vrij staan die opvatting kenbaar te maken.
Of Wilders en zijn aanhangers dat laatste ook vinden, valt te betwijfelen. Nadat Spekman hem als een gevaar had betiteld, reageerde Wilders als door een adder gebeten. Hij beschuldigde de PvdA-voorzitter van demoniseren. “Als de kogel van links komt weet heel Nederland dat aan de zijkant de letters PvdA staan geschreven.”
Ook dat mag Wilders natuurlijk zeggen, maar je krijgt wel het gevoel dat hij zijn eigen vrijheid van meningsuiting belangrijker vindt dan die van zijn politieke tegenstanders. Wanneer zijn sympathisanten zich met geweld verzetten tegen de komst van een asielzoekerscentrum wijst de PVV-leider verontwaardigd alle verantwoordelijkheid daarvoor af. Hij heeft immers niet opgeroepen tot geweld? Maar dat heeft Spekman ook niet gedaan. Waarom zou die dan wel verantwoordelijk zijn als Wilders iets overkomt?
Alle opinies moeten geuit kunnen worden, al vinden anderen die nog zo verwerpelijk. Dus als hoogleraar Paul Frissen meent dat Wilders fascistisch bezig is, dan moet hij dat onbeschroomd naar voren mogen brengen.
Maar niet volgens de PVV. Die partij vroeg meteen na de betwiste uitlatingen van Frissen aan onderwijsminister Jet Bussemaker om hem de mond te snoeren. Volgens PVV-Kamerlid Harm Beertema misbruikt de hoogleraar de wetenschap om “ideologische boodschappen de wereld in te sturen die kant noch wal raken”.
Blijkbaar weet Beertema precies wanneer iets kant noch wal raakt en eigent hij zich het recht toe anderen te vertellen wanneer ze hun kaken op elkaar moeten houden. Zoals te verwachten viel komt hij ook weer aanzetten met het argument dat Frissen ‘een wegbereider voor de volgende Volkert van der Graaf‘ is. Beertema adviseert de hoogleraar om de politiek in te gaan als hij zijn mening wil ventileren. Maar daar zou Frissen weinig mee opschieten, want politicus Spekman mag van de PVV toch ook niet alles zeggen wat hij vindt?
Voor de goede orde: ik vind niet dat Wilders een ‘fascist’ is, wat dat ook mag betekenen. Het voortdurende gebruik van die uitgeholde term lijkt mij net zo zinloos als het plakken van het etiket ‘politiek correct’ op alles wat je bestrijdt. Maar als je dergelijke begrippen wilt hanteren, moet dat zonder problemen kunnen.
Aan Voltaire wordt de uitspraak toegeschreven: “Ik ben het niet eens met wat je zegt, maar ik zal het recht om het te zeggen tot de dood toe verdedigen.” Je leven geven voor de mening van een ander lijkt mij wat overdreven, maar de strekking van deze woorden steun ik van harte. Wilders en Beertema moeten kunnen zeggen wat ze willen, en Spekman en Frissen ook.