Sportjournalisten zijn meer dan ooit onderdeel van de sport geworden waarvan zij verslag doen. Dat was grotendeels altijd al zo, maar het vertoon waarmee ze de sport propageren en zich er volledig mee identificeren wordt almaar schaamtelozer. Er zijn sportbladen die het als een kwaliteit zien en er luidkeels mee te koop lopen dat hun scribenten ‘liefhebbers’ of ‘fans’ zijn. Als om vooraf te bewijzen dat hun verslaggeving geen greintje kritiek of relativering zal bevatten en maximaal zal aansluiten bij het fanatisme van de niche waarvoor het sportblad gemaakt wordt.
Waarom zou Tour-baas Christian Prudhomme zo amicaal rond dartelen bij de Avondetappe van wielerfanaticus Mart Smeets? Omdat hij begrijpt dat wát Smeets ook inhoudelijk te berde zal brengen of uit zijn gasten zal weten te trekken: hij als ambassadeur schuine streep devote bewonderaar van de Tour bijna even groot, zo niet groter, is dan meneer Prudhomme zelve. Soms bekruipt me het idee dat Frankrijk alleen nog doorgaat met de Tour de France om monsieur Smeets opnieuw het vakantiebaantje te bezorgen waar hij zo naar smacht.
Overbodig te vermelden dat sportjournalistiek een door en door corrupte bedrijfstak is, waar organisatoren, acteurs en volgers in een onontwarbare kluwen om elkaar heen draaien. En een voorraad spelden ter grootte van een HEMA-filiaal nog niet genoeg is om de onvoorstelbare hoeveelheid rondvliegende ego’s voorgoed door te prikken. Soms zie je het zelfs bij afstandelijk ogende sportjournalisten helemaal misgaan, zoals onlangs nog op Wimbledon. Op de één of andere manier – let maar op – zijn alle Britse tenniscommentatoren, hoe schijnbaar objectief ook, van mening dat de status van Wimbledon bevestigt dient te worden door de sterrenstatus van de winnaar. Een onverwachte uitslag zou hun journalistieke bloed sneller moeten doen stromen, maar na de eerste headlines over de ‘upset’ overheerst altijd de treurnis om het verlies van een ster, die het toernooi potentieel glans had kunnen geven. Dit jaar was deze onzinreflex het beste af te lezen aan het geval-Bartoli. In plaats van een pakkende analyse te maken over haar particuliere (maar effectieve) speelstijl, koos BBC-anchor John Inverdale ervoor in te zoomen op de onvolkomenheid van haar uiterlijk. Wat hij later ook nog aan excuses blafte: iedere kijker had natuurlijk dóór wat hier speelde. Meneer Inverdale vond Bartoli niet alleen te lelijk om het mythische Wimbledon te winnen. Hij vond stiekem ook nog dat ‘zijn’ Wimbledon, het podium waarop hij jaarlijks veelvuldig zijn smoel mocht tonen, bezoedeld werd door een neurotisch ogende kampioene als Bartoli. Ofwel: een journalist die is ingehuurd om de kijker wijzer te maken, serveert sporters of sabelt ze neer omdat ze zijns inziens niet passen bij de grandeur van het evenement en de eigen marketingstrategie. Zó absurd kan het zijn! Zó krom kunnen de verhoudingen worden! En dan hebben we het, och hemeltje, alleen nog maar over het keurig nette Wimbledon…
Van stiekeme dan wel openlijke belangenverstrengeling tussen evenement, journalist en sporter zijn nog duizend-en-één voorbeelden te geven. Dat ga ik niet doen. Waar ik mee wil afsluiten, is het ogenschijnlijk toevallige succes van een talkshow als ‘Voetbal International’, dat, volgens mij, helemaal niet zo toevallig is. Ook al zou Johan Derksen stukken minder grappig en scherp en geïnformeerd zijn dan hij is: dan nóg zou er massaal gekeken worden naar iemand die na vele dienstjaren in de dirty business van de sportjournalistiek vrijuit durft te spreken en, zo nodig, de hoogste bazen en grootste sterren in de sport voor ‘hondenlul’ of ‘hypocriet’ uitmaakt. Derksen is de Gorbatsjov van de Nederlandse voetbaljournalistiek: nu hij onaantastbaar aan de top staat, laat hij likkebaardend zien hoe smerig en achterbaks het er aan toe gaat in De Partij. Daarmee vormt hij – los van zijn persoon – het smeuïge correctiemechanisme op al het likken, slijmen, aaien, kietelen, strelen, tongen en voetjevrijen dat dagelijks in de sportjournalistiek en, wie weet, in de onmiddellijke omgeving van uw eigen werk plaatsvindt.
Omdat de zwarte raven zo talrijk zijn, trekken witte raven automatisch veel aandacht. Ook al hebben ze , zoals Derksen, een heel zwart randje.
Hans van Willigenburg (1963) schreef een blauwe maandag voor Voetbal International alvorens hij erkende niet wakker te liggen van aanstaande transfers of enigerlei quote van welke profvoetballer ook.