Toegegeven: de grappen over de Nederlandse suprematie worden wel steeds beter. ’Het slechte nieuws is dat we geen 1, 2, 3 kunnen worden op de ploegenachtervolging’, schrijft een twitterende ondernemer. In een strip in Trouw wordt er opgeroepen om tegenstanders een voorsprong te bieden, omdat ’nivelleren een feest’ is. Het Sotsji-goud blinkt zo hard dat buitenlandse kranten naar de oorzaken zijn gaan zoeken voor het Oranje-succes. Bild Zeitung wijt de goudregen aan ons gebrek aan bergen en aan de (niet bestaande) Nederlandse gewoonte om ons de ganse winter te verplaatsen over ijsvlakten.
TheWall Street Journal is de Nederlandse zegetocht inmiddels zo beu dat de krant een anti-Oranje campagne startte tegen ons ‘opportunisme’. ‘ ‘The Dutch have chosen one of the few sports that a country of the Netherlands’ size could dominate, since only about five nations are even competitive in speedskating. The U.S.—which was very competitive in speedskating until this year, when it became obsessed with its wardrobe—only has a couple thousand competitive skaters of any age.’
Toch vergeten we de enige echte reden.
Nederland scoort goed, omdat we interne concurrentie hebben gecreëerd. Als Sotsji ons iets leert is het dat marktwerking tot vooruitgang leidt. De Nederlandse medaille-tsunami is een gevolg van een knalharde knock-outcompetitie. De strijd tussen zes commerciële ploegen, vanaf 1995, heeft tot veel verspilling en teleurstellingen geleid, maar ook tot veel vers talent en nieuwe winnaars. Creatieve destructie, zoals het bedoeld is.
Concurrentie en strijd zijn goed voor veel medailles. De door sommige rijders vervloekte plaatsingswedstrijden voorafgaand aan het Olympische toernooi blijken met terugwerkende kracht goede testritjes te zijn geweest.
Net als Cito-toetsen vaak een redelijke inschatting geven van de intellectuele potentie van een leerlingen blijken pre-Olympische wedstrijden een geweldig selectiemechanisme te zijn geweest. Sotsji is een open Nederlandse kampioenschap geworden, omdat we schaatsers tegen elkaar durven laten knokken.
Sotsji zou een mooie aanleiding kunnen zijn om de heilzame werking van de vrije markt weer eens te bezingen. De vrije markt is de laatste jaren een vieze vlek geworden waar iedereen in mag wrijven. Dat is jammer.
De schaatsploeg geeft aan dat tegenstand mensen tot het uiterste kan tergen. In het ideale geval zou concurrentie op de arbeidsmarkt ook moeten leiden tot betere werknemers. De angst om een baan kwijt te raken, hoeft niet tot verkramping te leiden, maar zou tot extra inspanning moeten aanzetten.
In dat opzicht is Jorien Ter Mors, de winnaar van de Olympische 1500 meter voor vrouwen, de perfecte ZZP-er: iemand die durft te gokken en te winnen. Ze strijdt op het mondiaal zeer concurrende shorttrack en pakt op zondagmiddag nog even een gouden plak mee in het minder drukbezette langebaan schaatsen. Dat deed ze er even bij, tegen alle wijze adviezen in.
Morgen strijdt de Enschedese weer en gaat ze voor goud op 1000 meter shortrack, een sport die ze hoger aanslaat dan de rondjes tegen de klok.
Tegelijkertijd wil Sven Kramer wraak nemen op zijn verkeerde wissel tijdens de Olympische tienduizend in Vancouver. De concurrentie is mokkend afgedropen, omdat de tegenstanders geen zin hebben om vernederd te worden door de man die vier jaar lang getergd heeft getraind op deze afstand. Als gevolg van de afzeggingen zal Nederland wel weer drie keer medailles winnen.
Het probleem van Nederlandse overmacht is zo ernstig dat het Olympische comité zelfs al zinspeelt om de tien kilometer uit het programma te strepen wegens gebrek aan mondiale strijd. Natuurlijk mag Sven Kramer winnen, maar hij blijft natuurijk wel ’the best of the rest’.
Als Sven lef heeft, kondigt hij vandaag zijn afscheid aan en meldt hij zich bij het shorttrack. Een echte winnaar moet durven verliezen.