Thierry Baudet postte vorige week een zeer sympathieke Instagram-foto vanuit een vliegtuig boven Uruzgan waarin hij steun uitsprak voor onze militairen daar beneden. “Zoveel respect voor onze militairen hier!”, jubelde hij. Uiteraard was een medewerker van de VVD-fractie er als de kippen bij om Baudet op zijn blunder te wijzen. Er zitten namelijk al een tijdje geen Nederlandse militairen meer in Uruzgan.
Waar Forum voor Democratie-snowflakes dit zagen als een flauwe pesterij, zagen criticasters dit als een verschil tussen praatjes en daadjes. Zeggen dat je hart hebt voor de militaire zaak, maar ondertussen geen idee hebben waar onze troepen precies zitten. Hoewel je zou verwachten dat politici worden afgerekend op hun daden (dus uitkomst van hun beleid) worden ze door medestanders veel eerder beoordeeld op hun bedoelingen. Baudet bedoelde het tenslotte allemaal goed, en die gretigheid om hem elke keer te betrappen op onjuistheden is weer typisch voor dat zure establishment. Hoewel veel journalisten nog het idee hebben dat ze het publiek kunnen ‘opvoeden’ en bekeren door lezers steevast te wijzen op de discrepantie tussen wat Baudet zegt en doet, heeft dit waarschijnlijk nul komma nul zin.
In de politieke wetenschap wordt deze blinde vlek bij politieke aanhang verklaard door partijdigheid (partisanship). Partijdigheid is een van de belangrijkste factoren die politiek gedrag verklaart in democratische stelsels: zowel aan de kant van de kiezers, als aan de kant van politici. Om de oorsprong hiervan te verklaren, baseren veel politicologen zich op sociale theorie waarbij het gaat om de subjectieve beleving van het onderdeel uitmaken van een groep. Mensen die zichzelf onderdeel voelen van een groep, hebben er baat bij om hun ‘eigen cluppie’ zo positief mogelijk te beoordelen. Negatieve kritiek straalt tenslotte ook af op de aanhangers van die groep, en niemand valt zichzelf graag af. Resultaat: voor een FvD’er ruiken de scheetjes van Thierry Baudet naar bloemetjes, en die van Alexander Pechtold naar zwavel.
Hoewel dit van alle tijden is, zorgt deze partijdigheid – aan zowel linker- als rechterzijde – voor problemen in het maatschappelijk debat. Zoals Sam Harris in een luisterwaardige podcast omschrijft is het in rationele zin onverklaarbaar dat wanneer je iemands standpunt over klimaatverandering weet, je met grote waarschijnlijkheid ook kan voorspellen hoe diegene denkt over abortus, immigratie en veiligheid.
Dit is eigenlijk heel raar. Want als we het maatschappelijk debat zouden voeren op basis van een uitwisseling van diverse standpunten en als individu een afweging zouden maken, zou de diversiteit van standpunten veel groter moeten zijn. Helaas. Het idee dat individuen voor zichzelf rationele afwegingen maken op elk denkbaar mogelijk beleidsterrein is quatsch. Er wordt eerder aangehaakt op een kant-en-klaar ‘pakketje’ aan ideeën van een partij of een sympathiek bevonden politicus die ‘wel goeie dingen zegt’.
Dit mechanisme zien politicologen ook al jaren terugkeren in bijvoorbeeld opiniepeilingen. Want hoewel partijdigheid tegenwoordig bekendstaat onder de noemer ‘identity politics’, is het in de politieke wetenschappen niets nieuws. Ook tijdens de Koreaanse Oorlog (1950-1953) waren bijvoorbeeld de Republikeinen positiever gestemd over het sturen van Amerikaanse troepen dan de Democraten. Met andere woorden: op welke partij je hebt gestemd voorspelt of je voor of tegen een militaire interventie bent.
Hoewel niets nieuws, blijkt uit historische data van de Amerikaanse peiler Gallup dat dit klassieke onderscheid tussen Republikeinen en Democraten de afgelopen jaren is versterkt. Oftewel: je politieke positie is een steeds grotere voorspellende factor voor je mening over van alles en nog wat. Zo vond 78% van de Republikeinen de interventie in Irak geen vergissing, terwijl 81% van de Democraten dit juist wel vond. Niet langer een verschil van een paar procentpunten, maar een volledig tegenovergestelde positie.
Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat de Republikeinse en Democratische partij meer homogeen zijn geworden. Waar in de jaren ’50 en ’60 nog conservatieve Democraten waren te vinden in de zuidelijke staten, en de Republikeinse partij evenmin een monoliet conservatief blok vormde, heeft de Republikeinse partij de conservatieven uit het Zuiden aan zich weten te binden en zijn liberalen (niet te verwarren met het Amerikaanse ‘liberal’) overgestapt naar de Democratische partij. Heel kort door de bocht: doordat de groepen homogener zijn, is er minder ruimte voor zelfreinigend vermogen waardoor de standpunten extremer worden.
Dit is wat polarisatie feitelijk betekent: individuen nemen een extremer standpunt in als onderdeel van de groep, als dat zij als individu zouden innemen. We zien dit ook in het dagelijks leven: hoeveel journalisten zijn wel niet David Attenborough gegaan en in hun PVV-stemmers-safari op mensen gestuit die hun harde anti-immigratie standpunt in een een-op-een gesprek direct nuanceren door te stellen dat hun Marokkaanse buurman een topgozer is, maar dat het ze om ‘die anderen’ is te doen?
Het nadeel is – bij afwezigheid van deze nuancering binnen de groep – dat de wappies floreren. Zo zien we bij de Democraten in Amerika (maar ook bij de linkse partijen in Nederland) regressief linkse argumenten prevaleren, waarbij liberale principes worden geofferd op het altaar van valse tolerantie. Kees van der Staaij uitlachen over zijn conservatief-christelijke standpunt ten aanzien van abortus is helemaal okiedokie, maar laten we de opmerkingen van rapper Boef vooral niet plaatsen tegen de achtergrond van een patriarchale religieuze cultuur als die van de islam.
Aan de andere kant zien we bij de Republikeinen in Amerika – maar ook aan de rauwe PVV- en Pegida randjes in Nederland – dubieuze kaalkopjes steeds mondiger naar de voorgrond treden en zelfs openlijk wapperen met nazi-vlaggen. Men hoeft maar even te kijken in de timeline van Sylvana Simons om te weten dat dit soort drek bestaat. Deze twee uitersten houden elkaar ook in stand: de regressief linksen zien de kaalkopjes als bevestiging van hun gelijk, en de kaalkopjes zien de politiek correcte snowflakes als bevestiging van hun gelijk. Probleem is: beiden veronderstellen van elkaar dat zij representatief zijn voor de bevolking, terwijl zij een uiterste hoek vormen die door de stilte in het midden gewoon wat beter te horen zijn.
Op zich niets mis met een stevig potje polarisatie: democratie bestaat bij de gratie van onenigheid en zonder wrijving geen glans. Toch kan dit alleen werken als we de discussie op gelijke gronden voeren.
Juist dit laatste is in de wereld van doorgeslagen identiteitspolitiek een uitdaging. Want hoewel de hardcore PVV-stemmer ervan overtuigd is dat een overname door de EUSSR nakend is, en we binnenkort allemaal worden onthoofd met kromzwaarden door islamitische hordes te paard – meent de bakfietsende biogarde-GroenLinkser dat de EU gelijk staat aan vrede, en dat het integreren van een patriarchaal dichtgetimmerd religieus denksysteem in een ontkerkte samenleving gelijk staat aan gezellige mulitculti braderietjes en heerlijke hummusdips. In hoeverre mensen iets voor ‘waar’ aannemen is niet zozeer gebaseerd op deductieve logica (zijn er wel aanstormende hordes? Weten we wel zeker dat integratie vlekkeloos verloopt?), maar of het hun reeds bestaand wereldbeeld bevestigt.
Tegelijkertijd zorgt dit voor een wisselwerking: niet alleen kiezers gaan er hun eigen realiteit op nahouden, ook politici spelen hier gretig op in. Zo kon BIJ- frontvrouw Sylvana Simons doodleuk bij Buitenhof verkondigen dat alleen al het aanhalen van het nieuws over haar nummer drie op de lijst (die vermoedelijk zichzelf onterecht de beschermde titel van ‘psychiater’ heeft toegedicht) problematisch is, omdat de website waar dit nieuws op stond (GeenStijl) haar ideologisch gezien niet aanstond. Het is natuurlijk gekkigheid dat feiten worden beoordeeld op basis van waar ze (ideologisch gezien) vandaan komen. Uiteraard maakt dat Simons niet zoveel uit. Zij hoeft alleen maar tot de gemeenteraadsverkiezingen het publiek te paaien wat ook tijdens de landelijke verkiezingen op haar heeft gestemd, en die zetel in de Amsterdamse gemeenteraad is in de pocket.
Hoewel partijdigheid altijd aanwezig is, ontslaat dit de deelnemers aan het publieke debat er niet van zich hier bewust van te zijn. Zeker journalisten mogen hier wat minder dominee en wat meer doordrammers zijn. Net zoals de interviewer bij Buitenhof wel even wat kritischer had mogen doorvragen aan mevrouw Simons, zo mag de burger ook verwachten dat een Volkskrant-journalist de Grote Thierry-show doorprikt en een NRC-journalist VVD-minister van Buitenlandse Zaken Halbe Zijlstra geen voorgekookt PR-praatje laat houden. Ook mogen talkshow-redacteuren politici die eisen stellen over wat wel of niet gevraagd mag worden wel wat harder in het gezicht uitlachen.
Want zolang de journalistiek hier niet serieus de handschoen oppakt, zullen politici steeds meer ruimte krijgen om niet alleen hun eigen versie van de feiten de wereld in te slingeren, maar ook in stand te houden. Zeker, je tafelgasten zullen je niet zo aardig vinden en misschien drinken ze ook geen bakkie koffie meer met je op het Plein maar newsflash: je wordt ook niet betaald om aardig gevonden te worden. Maar om te printen, te zeggen en bloot te leggen wat men niet wil lezen, horen of zien.
Zolang de journalistieke beroepsgroep zichzelf geen schop onder het hol geeft, is eigenlijk elke column of hoofdredactioneel commentaar over het gevaar van populisme een lachwekkende farce.